Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1008

Datum uitspraak2007-07-11
Datum gepubliceerd2007-08-03
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 07-3982 en AWB 07-3983
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verzoekster heeft onvoldoende duidelijkheid verschaft over haar feitelijke verblijfplaats. Verweerder mag aan verzoekster vragen waar zij feitelijk verblijft. Van verweerder mag echter worden verwacht dat hij een een verzoek om nadere gegevens aangeeft welke specifieke informatie benodigd is. Het ligt thans op de weg van verzoekster de benodigde informatie alsnog zo spoedig mogelijk aan verweerder te verschaffen.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07 - 3982 en AWB 07 - 3983 uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2007 in de zaak van: [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster, gemachtigde: mr. H.M. de Roo, advocaat te Haarlem, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 januari 2007 heeft verweerder de bijstandsuitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB) van verzoekster met ingang van 1 december 2006 ingetrokken. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 8 februari 2007 bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft bij uitspraak van 9 mei 2007 (Awb 07-2972) het beroep van verzoekster tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zes dan wel tien weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op het bezwaar te nemen. Bij brief van 20 juni 2007 heeft verzoekster verzocht een voorlopige voorziening te treffen (Awb 07-3983). Bij besluit van 14 juni 2007 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering afgewezen en de aan haar verstrekte voorschotten ten bedrage van € 300,00 teruggevorderd. Bij brief van 19 juni 2007 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 20 juni 2007 heeft verzoekster verzocht een voorlopige voorziening te treffen (Awb 07-3982). Het verzoek is behandeld ter zitting van 10 juli 2007, alwaar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. de Vos, werkzaam bij de gemeente Haarlem. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Verzoekster heeft vanaf 10 oktober 2005 een WWB-uitkering ontvangen. Tot 1 juni 2006 stond verzoekster ingeschreven op het adres van haar vader aan de [adres] te [woonplaats]. Vanaf 1 juni 2006 heeft verzoekster zich ingeschreven op het adres aan de [adres] te [woonplaats]. Via Dak- en Thuislozenopvang heeft verzoekster op dit adres een kamer gekregen. Blijkens de stukken heeft verzoekster op 4 december 2006 aan haar consulent medegedeeld dat de huurovereenkomst per 1 december 2006 was beëindigd. Voorts heeft verzoekster op de op 4 december 2006 ingeleverde inkomstenverklaring over de maand november 2006 vermeld dat zij vanaf 21 november 2006 werk heeft aanvaard. 2.3 Bij besluit van 25 januari 2007 heeft verweerder het recht op uitkering met ingang van 1 december 2006 ingetrokken omdat verzoekster de inkomstenverklaring over de maand december 2006 niet heeft ingeleverd. Het door verzoekster hiertegen ingediende bezwaarschrift van 8 februari 2007 is nog in behandeling bij verweerder en het besluit op bezwaar wordt medio augustus 2007 verwacht. 2.4 Verzoekster heeft zich uiteindelijk per 25 januari 2007 met een briefadres in het GBA kunnen inschrijven bij het Leger des Heils aan [adres]. Op 10 april 2007 heeft verzoekster - nadat haar arbeidsovereenkomst op 8 april 2007 was beëindigd - zich weer tot verweerder gewend met het verzoek om een bijstandsuitkering. Omdat verzoekster niet alle benodigde gegevens heeft ingeleverd, heeft verweerder bij brief van 1 mei 2007 aan verzoekster gevraagd alsnog de benodigde gegevens te verstrekken vóór 8 mei 2007. Bij brief van 8 mei 2007 heeft verweerder aan verzoekster nogmaals de gelegenheid gegeven de in de brief genoemde informatie uiterlijk 15 mei 2007 te verstrekken. Omdat verzoekster naar de mening van verweerder onvoldoende inlichtingen heeft verstrekt omtrent haar feitelijke verblijfplaats, heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat door de onduidelijkheid over de feitelijke verblijfplaats van verzoekster het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. 2.5 Verzoekster kan zich niet met de afwijzing verenigen omdat zij naar haar mening wel steeds alle gevraagde informatie aan verweerder heeft verschaft. Verzoekster heeft van meet af aan aangegeven in [woonplaats] te verblijven, dat ze sinds 1 december 2006 geen vaste woon- of verblijfplaats meer heeft en 's nachts afwisselend verbleef in een op diverse plaatsen geparkeerde auto, vrachtauto, hotel, op straat en sinds korte tijd in een haar beschikbaar gestelde camper. 2.6 Omdat verzoekster geen financiële reserves meer heeft kan ze niet in haar dagelijkse levensbehoefte voorzien en verkeert ze in broodnood. Gelet hierop verzoekt verzoekster de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat aan haar gedurende de bezwaar- en beroepsprocedure bijstand wordt verstrekt naar de norm voor een alleenstaande. Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat zij door de afwijzing van aanvraag vanaf 1 april 2007 in een financiële noodsituatie verkeert en dat zij vanaf dat moment ook een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Om deze reden heeft verzoekster het verzoek om een voorlopige voorziening dat ziet op het besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering per 1 december 2006 ter zitting ingetrokken (Awb 07-3983). 2.7 Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat derhalve uitsluitend het verzoek dat betrekking heeft op het besluit van 14 juni 2007 tot afwijzing van de aanvraag om een bijstandsuitkering. 2.8 Ingevolge artikel 40 WWB bestaat het recht op bijstand jegens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente. In artikel 11, eerste lid, Besluit WWB 2007 is de gemeente Haarlem als zodanig aangewezen. Artikel 11, tweede lid, Besluit WWB 2007 bepaalt dat de bijstand aan de adresloze wordt verleend door het college van de gemeente waar de belanghebbende zich op het moment van de aanvraag bevindt. Artikel 40, tweede lid, WWB bepaalt dat het college aan de verlening van bijstand aan de adresloze de verplichting verbindt dat de betrokkene in de GBA aangifte doet van een hem ter beschikking gesteld briefadres. Ingevolge artikel 17, eerste lid, WWB doet de belangebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op het recht op bijstand. 2.9 Niet in geschil tussen partijen is dat verzoekster bij de aanvraag heeft vermeld de nachten door te brengen in auto's op verschillende locaties, in een vrachtwagen en incidenteel in een hotel. Vast staat dat verweerder aan verzoekster bij brieven van 1 mei 2007 en 8 mei 2007 heeft verzocht om gegevens omtrent haar feitelijke verblijfplaats vanaf de datum aanvraag. Voor de beantwoording van de vraag of verzoekster recht heeft op een uitkering en naar welke norm die bijstand dient te worden vastgesteld, zijn controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van essentieel belang. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie onder meer de uitspraak van 10 april 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met LJN-nummer BA2870) mag verweerder aan verzoekster vragen waar zij feitelijk verblijft, ook indien zij gebruik maakt van een briefadres. De betekenis van een briefadres is immers (slechts) dat een eventueel recht op bijstand van verzoekster bestaat jegens verweerder en dat verweerder het bestuursorgaan is dat bevoegd is daarover te besluiten. De tekst en geschiedenis van de totstandkoming van artikel 40, eerste en tweede lid, WWB bieden geen aanknopingspunten voor de conclusie dat een adresloze als in die bepalingen bedoeld geen mededeling zou hoeven te doen over zijn feitelijke verblijfplaats of dat deze anderszins zou zijn ontheven van de in artikel 17, eerste lid, WWB neergelegde inlichtingenverplichting. 2.10 Met verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat van verweerder verwacht mag worden dat hij in een verzoek om nadere gegevens aangeeft welke specifieke informatie benodigd is om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. In beide hierboven genoemde brieven heeft verweerder echter ten onrechte volstaan met de algemeen geformuleerde vraag om 'gegevens omtrent de verblijfplaats' te verstrekken. Temeer het niet voldoen aan dit verzoek heeft geleid tot afwijzing van de aanvraag, had verweerder verzoekster moeten laten weten welke precieze gegevens zij diende te overleggen. 2.11 Vorenstaande kan echter niet leiden tot het treffen van een voorlopige voorziening in dier voege dat aan verzoekster hangende de bezwaarfase een bijstandsuitkering dient te worden verstrekt. 2.12 De voorzieningenrechter heeft dienaangaande in aanmerking genomen dat uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt - en door verzoekster niet betwist - dat verweerder in gesprekken met verzoekster wel expliciet te kennen heeft gegeven om welke informatie het verweerder ging. Verweerder heeft aan verzoekster verzocht aan te geven wat het kenteken is van de (vracht) auto's en op welke locatie de gebruikte auto's staan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder deze informatie in redelijkheid kunnen vragen alvorens de feitelijke verblijfplaats van verzoekster vast te kunnen stellen. Nu verzoekster deze informatie vooralsnog niet heeft verschaft - ook niet in het kader van de behandeling van onderhavig verzoek - heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het thans nog onduidelijk is waar verzoekster feitelijk verblijft. Dit betekent dat het recht op bijstand nu niet kan worden vastgesteld. Bij het ontbreken van deze essentiële gegevens kan de voorzieningenrechter evenmin een voorlopig oordeel geven over verzoeksters aanspraak op bijstand. 2.13 Het ligt thans op de weg van verzoekster de door verweerder gevraagde informatie alsnog zo spoedig mogelijk te verschaffen zodat verweerder dit in het kader van de heroverweging van het primaire besluit kan meenemen. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven hiertoe bereid te zijn. 2.14 Nu aan de zijde van verweerder een zorgvuldigheidsgebrek bij de totstandkoming van het primaire besluit is geconstateerd, als overwogen onder 2.10, acht de voorzieningenrechter het onder de gegeven omstandigheden wel aangewezen een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat verweerder wordt opgedragen om na ontvangst van de betreffende gegevens omtrent de verblijfplaats van verzoekster binnen twee weken een besluit op bezwaar te nemen. Aangezien nog geen hoorzitting heeft plaats gevonden zullen partijen in overleg moeten treden over de vraag of verzoekster gebruik wenst te maken van het recht te worden gehoord. Indien verzoekster wel wenst te worden gehoord, zal verweerder binnen twee weken na de hoorzitting een besluit op bezwaar dienen te nemen. 2.15 Nu het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe; 3.2 draagt verweerder op om na ontvangst van de gevraagde gegevens omtrent de verblijfplaats van verzoekster binnen twee weken een besluit op bezwaar te nemen; 1.1 veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van€ 644,- te betalen door de gemeente Haarlem aan de griffier; 1.4 bepaalt dat de gemeente Haarlem het door verzoekster betaalde griffierecht van € 39,- aan haar vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, voorzieningenrechter, en op 11 juli 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.