Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1056

Datum uitspraak2007-06-21
Datum gepubliceerd2007-08-03
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2007/390
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek van schuldeiser tot tussentijdse beëindiging WSNP afgewezen met veroordeling in de proceskosten in hoger beroep.


Uitspraak

21 juni 2007 eerste civiele kamer rekestnummer 2007/390 G E R E C H T S H O F T E A R N H E M Arrest in de zaak van: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Arenda II B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Reeuwijk, appellante, procureur: mr. J.A.M.P. Keijser, tegen [geïntimeerde sub 1] en haar echtgenote [geïntimeerde sub 2], beiden wonende te [woonplaats], geïntimeerden, procureur: mr. A.O.C.A. van Schravendijk. 1 Het geding in eerste aanleg 1.1 Bij vonnissen van de rechtbank Arnhem van 29 augustus 2005 is ten aanzien van geïntimeerden (hierna te noemen: [geïntimeerden]) de definitieve toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. B.J. Engberts en tot bewindvoerder mr. M.C.C. Ording. 1.2 Bij vonnis van de rechtbank Arnhem van 29 maart 2007 heeft de rechtbank het verzoek van appellante (hierna te noemen: Arenda) tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [geïntimeerden] afgewezen. 1.3 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij ter griffie van het hof op 5 april 2007 ingekomen verzoekschrift met bijlagen is Arenda in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 29 maart 2007 en heeft zij het hof verzocht dit vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling van [geïntimeerden] te beëindigen zonder toekenning van de schone lei, althans reeds nu te bepalen dat de schone lei geen werking zal hebben ten opzichte van haar vordering. 2.2 Bij op 30 mei 2007 ter griffie ingekomen verweerschrift met bijlagen van de procureur van [geïntimeerden], hebben zij het hof verzocht het vonnis van de rechtbank Arnhem van 29 maart 2007 te bekrachtigen, zulks met veroordeling van Arenda in de kosten van het geding aan hun zijde, daarbij rekening houdend met het door hen verschuldigde griffierecht en de eigen bijdrage voor de toevoeging van een advocaat. 2.3 Het hof heeft naast de hierboven genoemde stukken tevens kennisgenomen van de brief met bijlagen van 9 mei 2007 van de bewindvoerder. 2.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2007, waarbij namens Arenda is verschenen mr. S. Roskam, bijgestaan door mr. C.J. Diks, advocaat te Nijmegen, en [geïntimeerden] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun procureur. Voorts is verschenen de bewindvoerder mr. Ording voornoemd. 3 De motivering van de beslissing in hoger beroep 3.1 De rechtbank heeft het verzoek van Arenda om de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [geïntimeerden] tussentijds te beëindigen afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerden] in 2002 bij de inruil van een Opel Zafira, waarvoor zij in 2001 bij de rechtsvoorgangster van Arenda een lening waren aangegaan en waarop ten behoeve van Arenda een bezitloos pandrecht rustte, niet te goeder trouw hebben gehandeld en voorts omdat geen aanwijzing bestaat dat [geïntimeerden] op dit punt bij de toelatingszitting welbewust informatie hebben achtergehouden. 3.2 Arenda kan zich met het vonnis van de rechtbank niet verenigen en voert daartoe het volgende aan: - [geïntimeerden] hebben een “akte van verpanding” ondertekend, waarvan alleen de naam al aangeeft welke rechtsgevolgen die akte beoogt in het leven te roepen; buiten het feit dat iedereen de wet behoort te kennen, hadden zij daarnaast te allen tijde bij Arenda of derden kunnen informeren naar de rechtsgevolgen van deze verpanding en hadden zij op zijn minst moeten vermoeden dat bij het aangaan van de financiering van de auto een zekerheidsrecht aan die auto was gekoppeld; nu de auto is verkocht kan Arenda zich niet langer verhalen op haar onderpand; de opbrengst van de ingeruilde auto is evenmin naar Arenda gegaan; [geïntimeerden] hebben mitsdien laakbaar en verwijtbaar gehandeld en het feit dat zij gedurende drie jaar na de inruil de maandelijkse termijnen nog aan Arenda hebben voldaan, doet daaraan niet af; [geïntimeerden] hebben een strafbaar feit gepleegd, waartoe Arenda aangifte zal doen; - bij de mondelinge behandeling van het verzoek bij de rechtbank en uit het laatste verslag van de bewindvoerder van 21 februari 2007 is bovendien gebleken dat [geïntimeerden] niet hebben voldaan aan hun afdrachtverplichting aan de boedel en dat [geïntimeerde sub 2] daarnaast ook niet had voldaan aan haar sollicitatieplicht en evenmin de bewindvoerder om een ontheffing van haar sollicitatieplicht had verzocht; - ten onrechte is de rechtbank niet ingegaan op het verzoek van Arenda om reeds nu te bepalen dat een eventuele toekomstige schone lei geen werking zal hebben ten aanzien van haar vordering op [geïntimeerden]. 3.3 [geïntimeerden] hebben in hun verweerschrift feiten en omstandigheden aangevoerd, waaruit naar hun mening moet blijken dat zij zich niet bewust zijn geweest van de inhoud en strekking van het bezitloze pandrecht. Zij stellen zich op het standpunt dat hen de inruil van de auto derhalve niet kan worden verweten, althans niet in een mate die thans zou moeten leiden tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Zij menen voorts te hebben aangetoond dat het hen evenmin kan worden verweten dat zij de kwestie rond het pandrecht bij de toelatingszitting niet aan de orde hebben gesteld, hetgeen nu juist bij de toepassing van artikel 350 van de Faillissementswet (Fw.) van doorslaggevende betekenis is. Het gaat er immers niet om of zij voorafgaand aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling iets hebben gedaan dat aan die toelating in de weg zou hebben gestaan als die feiten bekend waren geweest, maar of het hen kan worden verweten dat zij die feiten bij de toelatingszitting niet aan de orde hebben gesteld. Die vraag wordt door henzelf met kracht ontkend. [geïntimeerden] wijzen er tot slot op dat de door Arenda gevraagde uitzonderingspositie geen steun vindt in de wet. Indien geoordeeld wordt dat zij het bezitloze pandrecht van Arenda bewust zouden hebben geschonden en daarin niet te goeder trouw zouden hebben gehandeld, biedt artikel 358a Fw. de rechtbank slechts de mogelijkheid op verzoek van een belanghebbende te bepalen dat de schone lei geen toepassing vindt. Het artikel kent niet de mogelijkheid om in dat geval deze bepaling slechts tegen een bepaalde crediteur te laten werken. 3.4 De bewindvoerder stelt in hoger beroep dat zij van mening blijft dat het voor [geïntimeerden] niet duidelijk was dat de auto, waarop het bezitloos pandrecht rustte, niet verkocht mocht worden en dat haar niet is gebleken dat [geïntimeerden] niet te goeder trouw hebben gehandeld. De bewindvoerder stelt voorts dat [geïntimeerde sub 2] in de periode van augustus 2006 tot en met februari 2007 weliswaar niet voldoende heeft gesolliciteerd, namelijk 13 in plaats van de verplichte 24 keer, maar dat de kwaliteit van deze sollicitaties, zeker in vergelijking tot sollicitaties die door anderen in het kader van de schuldsaneringsregeling worden verricht, zelfs beter dan gemiddeld is te noemen. Voor de geringe boedelachterstand is een betalingsvoorstel gedaan, dat stipt wordt nagekomen. De bewindvoerder adviseert dan ook tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. 3.5 Het hof is van oordeel dat, indien de rechtbank ten tijde van haar beslissing over het toelatingsverzoek bekend was geweest met het op de litigieuze Opel Zafira gevestigde bezitloos pandrecht en de gang van zaken rond het aangaan van de lening voor de aankoop van deze auto en de inruil ervan, deze omstandigheden niet zonder meer geleid zouden hebben tot afwijzing van het verzoek. [geïntimeerden] waren immers tot aan hun toelating tot de schuldsaneringsregeling hun betalingsverplichtingen jegens Arenda volledig nagekomen en ook overigens was niet aannemelijk geworden dat zij ten aanzien van de vervreemding van de Opel Zafia niet te goeder trouw zijn geweest. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat uit de door Arenda overgelegde op 28 november 2001 geregistreerde “akte tot bezitloze verpanding“ door de gemiddelde lezer zonder juridische kennis in redelijkheid niet valt op te maken dat het verpande object niet mag worden verkocht en/of ingeruild. Daarbij komt dat Arenda, nadat zij haar vordering in december 2005 ter verificatie bij de bewindvoerder had ingediend, ook zelf pas in oktober 2006 zich op haar pandrecht heeft beroepen. Het hof is dan ook van oordeel dat de door Arenda aangevoerde stellingen op dit punt niet tot de conclusie kunnen leiden dat [geïntimeerden] ten onrechte zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en evenmin dienen te leiden tot tussentijdse beëindiging ervan. 3.6 De bewindvoerder heeft aangevoerd dat [geïntimeerden], afgezien van kleine onvolkomenheden bij de nakoming van de sollicitatieverplichting van [geïntimeerde sub 2] en een boedelachterstand van geringe betekenis, hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen tot haar tevredenheid en in voldoende mate nakomen. Nu in hoger beroep niet van het tegendeel is gebleken, kan de stelling van Arenda, dat [geïntimeerden] niet hebben voldaan aan hun afdrachtverplichting aan de boedel en dat [geïntimeerde sub 2] daarnaast ook niet heeft voldaan aan haar sollicitatieplicht, evenmin tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling leiden. 3.7 Het verzoek van Arenda om reeds nu te bepalen dat de eventuele schone lei geen werking zal hebben op haar vordering op [geïntimeerden], vindt naar het oordeel van het hof geen steun in de Wet en dient derhalve te worden afgewezen. Voor zover Arenda heeft bedoeld dit verzoek te baseren op het bepaalde in artikel 358a lid 1 Faillissementswet, overweegt het hof dat deze bepaling slechts toepassing kan vinden als ná het verlenen van de schone lei blijkt van “kwade trouw” tijdens de schuldsaneringsregeling. Bovendien zou dit slechts kunnen leiden tot de beslissing dat de “schone lei” in haar geheel komt te vervallen en niet tot de situatie dat een vordering van één der crediteuren van de werking van de schone lei wordt uitgezonderd. 3.8 Alles overziende is het hof van oordeel dat het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd en het verzoek van Arenda om reeds nu te bepalen dat een eventuele toekomstige schone lei geen werking zal hebben ten opzichte van haar vordering, zal worden afgewezen. 3.9 Arenda zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] gevallen, worden veroordeeld als na te melden. 4 De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 29 maart 2007; wijst af het verzoek van Arenda om reeds nu te bepalen dat een eventuele toekomstige schone lei geen werking zal hebben ten opzichte van haar vordering; veroordeelt Arenda in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 2.088,-, waarvan te voldoen - € 225,- wegens in debet gesteld griffierecht en - € 1.788,- wegens salaris van de procureur, aan de griffier van het gerechtshof (bankrekeningnummer 1923.25.752 ten name van MvJ arrondissement Arnhem, postbus 9030, 6800 EM Arnhem, onder vermelding van: rekestnummer 2007/390 inzake Arenda II / [geïntimeerden]) en het restant ad € 75,- aan de procureur van [geïntimeerden] wegens hun eigen aandeel in het griffierecht. Dit arrest is gewezen door mrs. Rijken, Smeeïng-van Hees en Van Rossum en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2007.