Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1622

Datum uitspraak2007-07-25
Datum gepubliceerd2007-08-13
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers112634 / HA ZA 06-738
Statusgepubliceerd


Indicatie

Samenhangende rechtsverhoudingen; geldleenovereenkomst, beleggingsovereenkomst en overlijdensrisicoverzekering.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Civiel Datum uitspraak : 25 juli 2007 Zaaknummer : 112634 / HA ZA 06-738 De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen inzake de naamloze vennootschap DSB BANK N.V., gevestigd te Wognum, eiseres, procureur mr. H.J.M. Gulikers; tegen: [Naam gedaagde sub 1], wonende te [woonplaats], gedaagde sub 1, procureur mr. J-P. van Dyck; [Naam gedaagde sub 2], wonende te [woonplaats], gedaagde sub 2, procureur mr. J-P. van Dyck. 1. Het verloop van de procedure Eiseres, hierna te noemen “DSB”, heeft gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2, [hierna te noemen "gedaagden"], gedagvaard voor deze rechtbank en gesteld en geconcludeerd als in die dagvaarding vermeld. Bij die dagvaarding is 1 productie overgelegd. [Gedaagden] hebben daarna onder het overleggen van 3 producties geantwoord. Omdat geen verschijning van partijen in de zin van artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is gelast, heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld te repliceren en te dupliceren. Vervolgens heeft DSB gerepliceerd, zulks onder overlegging van 10 producties, en hebben [Gedaagden] geconcludeerd voor dupliek. Ten slotte heeft DSB vonnis gevraagd op het rechtbankdossier. De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden. 2. De vordering 2.1 DSB heeft gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagden] hoofdelijk te veroordelen des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, aan haar te voldoen tegen kwijting de som van € 7.892,79, vermeerderd met de contractuele rente van 8,1 % per jaar over dat bedrag, vanaf 18 juli 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat de rente niet meer zal bedragen dan de in of bij de Wet op het consumentenkrediet wettelijk maximaal toegestane rente, een en ander met veroordeling van [Gedaagden] in de kosten van de procedure. 2.2 DSB voert hiertoe -kort samengevat- aan als volgt. 2.2.1 DSB heeft met [Gedaagden] op 23 juni 2000 (in de dagvaarding is per abuis “2006” vermeld) een schriftelijke overeenkomst van doorlopend krediet gesloten, op basis waarvan DSB aan [Gedaagden] een bedrag ad € 7.280,00 heeft verstrekt. In deze overeenkomst is bepaald dat [Gedaagden] na een aflossingsvrije periode van 60 maanden gehouden zijn tot terugbetaling van de geldlening en de daarbij behorende rente in maandelijkse termijnen. Deze aflossingsvrije periode is per 2 augustus 2005 beëindigd. [Gedaagden] zijn, ondanks aanmaningen en sommaties, in gebreke gebleven met de voldoening van deze maandelijkse termijnen. Nu [Gedaagden] tenminste twee maanden achterstallig zijn in de betaling van de vervallen termijnen en zij na ingebrekestelling nalatig zijn gebleven in de nakoming, is de vordering opeisbaar. 2.2.2 Op 23 juni 2000 zijn door [Gedaagden] nog twee overeenkomsten -de overeenkomst Hollands Welvaren Select (HWS) en de DSB Levenpolis- bij dezelfde tussenpersoon afgesloten. De DSB Leven Polis is afgesloten ter verzekering van de terugbetaling van de geleende gelden bij overlijden van [Gedaagden] De overeenkomst HWS staat in geen enkel verband met de overeenkomst van doorlopend krediet of de DSB Leven polis. Bovendien zijn [Gedaagden] de drie afzonderlijke overeenkomsten met drie verschillende partijen aangegaan. Nergens in de overeenkomst van doorlopend krediet of in de daarbij behorende algemene voorwaarden wordt verwezen naar de overeenkomst HWS of andersom. Deze overeenkomsten kunnen dan ook niet met elkaar worden vereenzelvigd. DSB vordert in deze procedure enkel de nakoming van de verbintenis voortvloeiend uit de overeenkomst van doorlopend krediet. 2.3 [Gedaagden] voeren hiertegen gemotiveerd verweer hetwelk -voor zover van belang en samengevat- het navolgende inhoudt. 2.3.1 [Gedaagden] brengen naar voren dat er wel sprake is van een samenstel van overeenkomsten. Alle drie de overeenkomsten zijn op dezelfde dag, door bemiddeling van dezelfde tussenpersoon tot stand gekomen. Deze drie overeenkomsten, onzelfstandige subproducten, zijn als één geheel aan [Gedaagden] gepresenteerd en het was niet mogelijk om de overeenkomst van doorlopend krediet aan te gaan zonder eveneens de overeenkomst HWS en de DSB Leven polis af te sluiten. De tussenpersoon trad hierbij op als enig aanspreekpunt namens de contractspartijen en droeg er vervolgens zorg voor dat de andere partijen in het samenstel betrokken raakten. Ook uit de tekst van de overeenkomsten blijkt dat het hier gaat om een samenstel van overeenkomsten. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen [Gedaagden] naar de teksten van de overeenkomsten en naar artikel 3b van de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet, welke voorwaarden als productie 3 bij antwoord in het geding zijn gebracht. 2.3.1.1 [Gedaagden] roepen vervolgens de vernietiging in van het samenstel van deze overeenkomsten op grond van dwaling, meer in het bijzonder op grond van artikel 6:228 lid 1 sub a en b van het Burgerlijk Wetboek. De tussenpersoon heeft immers geheel ten onrechte aan [Gedaagden] voorgespiegeld dat dit financiële product voor hen geschikt was en aansloot bij hun wensen. [Gedaagden] wilden enkel en alleen een geldlening die in vijf jaar kon worden afgelost. Als [Gedaagden] de exacte inhoud van het product zouden hebben gekend, waren zij de overeenkomsten nooit aangegaan (sub a). Verder heeft de tussenpersoon nagelaten [Gedaagden] volledig in te lichten over het product zelf en de financiële risico’s (sub b). Als [Gedaagden] hadden geweten dat het hier een ‘stapelkrediet’ betrof, waarmee op naam en voor risico van [Gedaagden] een dure en grotere geldlening werd aangegaan waarmee aandelen werden gekocht, dan hadden zij dit product niet genomen. 2.3.2 Voor zover het beroep op dwaling niet slaagt, voeren [Gedaagden] subsidiair aan dat DSB noch haar tussenpersoon ten tijde van het tot stand komen van de overeenkomsten, voldeden aan de wettelijke vereisten om dit samengestelde product aan [Gedaagden] te verkopen. 2.3.3 Meer subsidiair voeren [Gedaagden] aan dat DSB toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van effectendienstverlening, meer in het bijzonder de overeenkomst van opdracht tot aankoop van deze effecten. DSB heeft door te handelen zoals zij heeft gedaan, in strijd gehandeld met hetgeen tussen partijen is overeengekomen. Tussenpersoon Moonen heeft bedrijfsmatig effectenorders bij [R.] en de Stichting Beleggingsrekening Ant-Trust aangebracht, waar zij hooguit cliënten had mogen aanbrengen bij effecteninstellingen. DSB bracht in strijd met regelgeving orders aan in plaats van cliënten en deed dit bij instellingen waarvan niet gebleken is dat zij effecteninstellingen waren. Schending van deze verplichtingen levert wanprestatie op. 2.3.3.1 De toerekenbare tekortkoming blijkt eveneens uit de schending van DSB van artikel 28 van de Wet op het consumentenkrediet (Wck). DSB heeft in strijd met deze wettelijke bepaling verzuimd schriftelijke inlichtingen in te winnen over de kredietwaardigheid van [Gedaagden] DSB had moeten onderzoeken of [Gedaagden] kredietwaardig waren waarbij met name gekeken moest worden of [Gedaagden] aan de maandelijkse verplichtingen van het doorlopend krediet en de overeenkomst HWS én aan de eindverplichtingen van de overeenkomst HWS konden voldoen. 2.3.3.2 DSB heeft eveneens in strijd gehandeld met artikel 28 van de Nadere Regelgeving 1999 (NR) behorende bij het Besluit toezicht effectenverkeer. Zij heeft nagelaten onderzoek te doen naar de financiële positie van [Gedaagden] en naar hun kennis van en ervaring in beleggen. Tevens is de wettelijke regeling van de informatieplicht, zoals neergelegd in artikel 33 van de NR en Bijlage 7 van de NR geschonden doordat aan [Gedaagden] niet de passende gegevens zijn verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de door de effecteninstelling aangeboden diensten en financiële instrumenten waarop die diensten betrekking hebben. Er is geen schriftelijke informatie aan [Gedaagden] overhandigd en de mondelinge informatie was uiterst gebrekkig en misleidend. De kennismaking van [Gedaagden] met de tussenpersoon en het sluiten van het samenstel van de overeenkomsten heeft al met al nog geen half uur in beslag genomen. Door in strijd te handelen met voorgenoemde wettelijke bepalingen heeft DSB wanprestatie gepleegd. 2.3.3.3 DSB vordert de gehele dan wel de gedeeltelijke ontbinding van het samenstel van overeenkomsten op grond van wanprestatie dan wel compensatie van de geleden schade met de vordering van DSB. 2.3.4 Uiterst subsidiair stellen [Gedaagden] dat indien de geschonden wettelijke verplichtingen geen deel uitmaken van de overeenkomst en geen sprake is van wanprestatie, DSB zich schuldig heeft gemaakt aan een onrechtmatige daad jegens [Gedaagden] 3. De feiten 3.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte stukken staat tussen partijen het volgende vast. 3.1.1 DSB is rechtsopvolgster van De Gouwe Voorschotbank, [R.] Voorschotbank N.V. en Moonen Financieringen. 3.1.2 [Gedaagden] hebben op 23 juni 2000, na bemiddeling en met tussenkomst van Moonen Financieringen een overeenkomst van doorlopend krediet, een DSB Leven Polis en een overeenkomst HWS gesloten. 3.1.3 De overeenkomst van doorlopend krediet, welke als productie 1 bij dagvaarding is overgelegd, is aangegaan met De Gouwe Voorschotbank. Het geschrift waarin deze overeenkomst (met contractnummer 1000-06-2732) is neergelegd, is onderverdeeld in afzonderlijke blokken. In blok E en K van de overeenkomst is bepaald dat aan [Gedaagden] een persoonlijk krediet maximum van fl. 16.043,- zal worden verstrekt. In blok G is opgenomen dat er een aflossing dient plaats te vinden ingevolge bepaling 3b en in blok H is opgenomen dat er 60 aflossingsvrije maanden zijn. 3.1.3.1 In de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet behorende bij deze overeenkomst, staat in artikel 3b opgenomen: “Kredietnemer betaalt na de eerste opname aanvankelijk maandelijks alleen de verschuldigde kredietvergoeding en geen aflossing. Na het in vak H overeengekomen aantal maanden na de 1e vervaldatum (vak B), danwel op het moment dat kredietnemer in gebreke blijft met de tijdige betaling van de premie(s) van de aan de Voorschotbank tot zekerheid verpande polis(sen), betaalt kredietnemer de opnamen plus de daarover verschuldigde kredietvergoeding terug in variabele maandelijkse termijnen ter grootte van een vast percentage, genoemd in vak I, van het hoogste, totaal opgenomen saldo tot aan enig moment, met een minimum van f 100,- per maand.” 3.1.4 Tevens is op voornoemde datum de DSB Leven polis afgesloten. In deze polis hebben [Gedaagden] met contractspartij DSB Beheer N.V. een verzekering bij overlijden afgesloten. Het verzekerde bedrag bij overlijden bedraagt fl. 16.043,-- en de eenmalige premie is vastgesteld op fl. 1.043,--. In de polis staat vermeldt dat de polis behoort bij de kredietovereenkomst met nummer 1000-06-2732. Deze polis is afgesloten als verzekering bij overlijden tot terugbetaling van het gefinancierde bedrag in de overeenkomst van doorlopend krediet. 3.1.5 Op dezelfde dag zijn [Gedaagden] een overeenkomst HWS aangegaan. In deze overeenkomst is vermeld dat de contractspartijen -[Gedaagden] aan de ene kant en [R.] Voorschotbank B.V. en Stichting Beleggingsrekening Ant-Trust aan de andere kant- verklaren een overeenkomst te zijn aangegaan tot de aankoop van een effectenportefeuille en de belening daarvan. Op deze overeenkomst zijn de algemene bepalingen HWS, de Algemene Voorwaarden HWS en het Reglement Beleggingsrekening Ant-Trust van toepassing verklaard. In de overeenkomst is de beleensom van fl. 10.200,--, en de maandinleg van fl. 102,-- vermeld. [Gedaagden] hebben elke maand een bedrag betaald en hebben maandelijks een overzicht ontvangen van de hoogte van de lening en de maandelijks verschuldigde rente. De Stichting verstrekte afzonderlijk aan [Gedaagden] informatie over de aankoopkoersen van de effecten en de waarde van de effectenportefeuille tijdens de looptijd van de overeenkomst. 3.1.5.1 In de Bepalingen HWS -productie 3 bij conclusie van repliek- zijn onder andere de navolgende artikelen opgenomen. A4 “Door ondertekening van deze overeenkomst gaat de Deelnemer ermee akkoord dat de Stichting ten behoeve van de Deelnemer een beleggingsrekening opent uitsluitend ten behoeve van de deelname aan het beleggingsconcept Hollands Welvaren Select […]. De beleggingsrekening van de Deelnemer wordt door de Stichting geblokkeerd als gevolg van de overeengekomen contractperiode en ten behoeve van de verpanding van de effectenportefeuille aan [R.]. […] B1 “De Deelnemer verklaart op zijn verzoek van [R.] te leen te ontvangen en mitsdien aan [R.] verschuldigd te zijn het in vak F vermelde bedrag, zijnde de beleensom van de effectenportefeuille die voor de Deelnemer krachtens de hiervoor gegeven opdracht reeds is aangekocht.” 3.1.6 De aan [Gedaagden] verstrekte gelden uit hoofde van de overeenkomst van doorlopend krediet, zijn door [Gedaagden] aangewend ter voldoening van de eenmalige premie ad fl. 1.043,-- van de DSB Leven polis en de resterende fl. 15.000,-- zijn aangewend voor de aankoop van een auto. 4. De beoordeling 4.1 De rechtbank zal zich vooreerst uitlaten over de vraag of er in casu sprake is van een samenstel van overeenkomsten. Indien van een samenstel sprake is impliceert dit dat er tussen de overeenkomsten met verschillende partijen een zodanige samenhang bestaat, dat de gevolgen van de ene overeenkomst met betrekking tot de vernietiging en/of ontbinding, doorwerken in de andere overeenkomsten. Uit het standpunt van [Gedaagden] begrijpt de rechtbank dat zij van mening zijn dat er een samenhang tussen de drie overeenkomsten bestaat waarbij het zwaartepunt ligt in de samenhang tussen de overeenkomst van doorlopend krediet en de overeenkomst HWS. Al de overige weren van [Gedaagden] zijn immers gericht op dit vermeende samenstel. Of die verbondenheid bestaat moet blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad worden vastgesteld aan de hand van de uitleg van de rechtsverhoudingen van partijen in het licht van de omstandigheden. 4.1.1 Het enkele feit dat de overeenkomsten op dezelfde dag door bemiddeling van één en dezelfde tussenpersoon tot stand zijn gekomen, maakt niet dat de overeenkomsten als een samenstel van overeenkomsten moet worden gezien. Het enkel sluiten van drie overeenkomsten op 1 dag zegt immers niets over de samenhang tussen die overeenkomsten. [Gedaagden] hebben vervolgens betoogd dat de (onzelfstandige) overeenkomsten als één geheel aan haar werden gepresenteerd en dat de overeenkomst van doorlopend krediet niet kon worden aangegaan zonder de overige overeenkomsten af te sluiten. Hierbij presenteerde de tussenpersoon zich als gemachtigde van alle contractspartijen. Wat hier ook van zij, ook deze omstandigheden maken niet dat er sprake is van een samenstel van overeenkomsten nu gesteld noch gebleken is dat de drie overeenkomsten elkaar intern beïnvloeden of anderszins inhoudelijk zijn gekoppeld. De samenhang moet immers uit de onderlinge rechtsverhouding tussen de partijen zijn af te leiden en niet uit enkel externe factoren. Het is de rechtbank niet gebleken dat in de overeenkomst van doorlopend krediet wordt verwezen naar de overeenkomst HWS of vice versa. Er wordt in de overeenkomst van doorlopend krediet enkel verwezen naar de DSB Leven polis. Dit impliceert echter niet dat er een samenstel tussen de drie overeenkomsten bestaat. Dit betekent enkel dat de polis is afgesloten ter dekking van het restitutierisico van de geldleen bij overlijden van de kredietnemer. In de overeenkomst van doorlopend krediet staat vervolgens duidelijk vermeldt “de Voorschotbank verleent hierbij aan kredietnemer in rekening-courant een kredietfaciliteit tot ten hoogste het in de vakken E en K vermelde bedrag…”. In de overeenkomst HWS staat op de eerste pagina dat partijen “verklaren een overeenkomst te zijn aangegaan tot de aankoop van een effectenportefeuille en de belening daarvan.” Enige inhoudelijke verbondenheid van de overeenkomst van doorlopend krediet met de overeenkomst HWS, is de rechtbank niet gebleken. 4.1.2 [Gedaagden] stellen zich vervolgens op het standpunt dat uit artikel 3b van de Algemene Voorwaarden Doorlopend Krediet kan worden afgeleid dat het hier gaat om een samenstel van overeenkomsten. Het had op de weg van [Gedaagden] gelegen om inhoudelijk op deze bepaling in te gaan en een toelichting te geven op het door hen ingenomen standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank duidt de tekst van deze bepaling, de rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen in paragraaf 3.1.3.1 is weergegeven, niet op een rechtsverhouding met de andere overeenkomsten, waarbij de rechtbank met name laat meewegen dat [Gedaagden] fl. 15.000,-- krediet hebben ontvangen waarmee zij een auto hebben betaald. Uit het vaststaande feit dat het geld uit de doorlopende kredietovereenkomst ter vrije besteding door [Gedaagden] is aangewend, leidt de rechtbank af dat het aan [Gedaagden] uitgekeerde bedrag niet is gebruikt ter voldoening van een verplichting voortvloeiend uit de overeenkomst HWS. Deze financiering is immers in de overeenkomst HWS zelf geregeld. De rechtbank verwijst naar de artikelen A4 en B1 van de bepalingen HWS (paragraaf 3.1.5.1 van dit vonnis). Nu het krediet uit de overeenkomst van doorlopend krediet ter vrije besteding is aangewend, zal ook dit niet tot verbondenheid van de overeenkomsten kunnen leiden. 4.1.3 Tenslotte het navolgende. [Gedaagden] stellen op pagina 3 en verder van de conclusie van antwoord “In de ogen van [Gedaagde sub 1] gebeurde er 60 maanden lang niets bijzonders. [Gedaagde sub 1] betaalde netjes zijn maandelijkse termijnen en kreeg daarvan ook telkens de afschriften van Administratiekantoor de Perelaer. Na ommekomst van de vijfjarentermijn dacht [Gedaagde sub 1] overal vanaf te zijn: dat waren immers de afspraken …” In de overeenkomst van doorlopend krediet staat echter duidelijk dat de eerste vijf jaar niet op de lening behoeft te worden afgelost. Het gestelde door [Gedaagden] dat het de afspraak was om na vijf jaar overal vanaf te zijn is voor de rechtbank dan ook niet begrijpelijk, mede nu [Gedaagden] ook maandelijks de afschriften van de door hen gedane betalingen kregen. Daarnaast kregen zij van de stichting Ant-Trust nog afzonderlijk afschriften met de waarde van de effectenportefeuille. Ook uit deze afschriften hadden zij kunnen afleiden dat de gedane betalingen géén aflossingen waren van het doorlopend krediet maar van de afzonderlijke overeenkomst HWS. Tenslotte blijkt uit deze overeenkomst HWS dat de maandinleg fl. 112,-- bedraagt. Een rekensom maakt dat indien dit bedrag vijf jaar lang maandelijks wordt voldaan, er uiteindelijk fl. 6720,-- wordt voldaan. Dit bedrag kan nooit voldoende zijn geweest om een geldlening van fl. 16.043,-- te vermeerderen met rente en kosten, af te lossen. Ook hieruit hadden [Gedaagden] de conclusie kunnen trekken dat het om afzonderlijke, los van elkaar staande overeenkomsten gaat. 4.1.4 Al het vorenstaande in overweging nemende komt de rechtbank tot de conclusie dat de rechtsverhoudingen tussen de verschillende contractspartijen in het licht van de omstandigheden niet kunnen leiden tot de gevolgtrekking dat er tussen de drie op 23 juni 2000 gesloten overeenkomsten een dusdanige samenhang bestaat, dat er sprake is van een samenstel van overeenkomsten. Dit verweer van [Gedaagden] faalt aldus. 4.2 Resteert het de rechtbank enkel nog te beoordelen of DSB in het kader van de overeenkomst van doorlopend krediet in strijd heeft gehandeld met artikel 28 Wck. [Gedaagden] brengen naar voren dat DSB had moeten onderzoeken of [Gedaagden] aan de maandelijkse verplichtingen van het doorlopend krediet konden voldoen. [Gedaagden] hebben nagelaten te motiveren dat zij ten tijde van het aangaan van de kredietovereenkomst niet aan deze verplichtingen konden voldoen. DSB heeft daarentegen als productie 7 bij repliek een kopie van het aanvraagformulier consumptief krediet -waaruit het inkomen en de lasten van [Gedaagden] blijken- en een salarisstrook van [Gedaagden] overgelegd. DSB heeft ten tijde van het aangaan van de overeenkomst uit doorlopend krediet de beschikking gehad over genoegzame, andere dan mondelinge, inlichtingen aangaande de kredietwaardigheid van [Gedaagden] en heeft derhalve geheel in overeenstemming gehandeld met het bepaalde in artikel 28 Wck. Dit verweer van [Gedaagden] wordt eveneens verworpen. 4.3 Nu de door [Gedaagden] gestelde feiten en omstandigheden niet met zich brengen dat er sprake is van een samenhangende rechtsverhoudingen, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de overige weren van [Gedaagden] Deze weren richten zich immers enkel op de overeenkomst HWS en de vermeende samenhang van deze overeenkomst met de overeenkomst van doorlopend krediet en de DSB Leven polis. Nu de overeenkomst van doorlopend krediet op zichzelf staat en aan de vordering ten grondslag ligt, kunnen deze weren verder onbesproken blijven. 4.4 De rechtbank zal de vordering van DSB, nu deze voor het overige niet is betwist, toewijzen. [Gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten gerezen aan de zijde van DSB. 5. De beslissing De rechtbank: veroordeelt [Gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, aan DSB te betalen tegen kwijting, een bedrag van € 7.892,79, vermeerderd met de contractuele rente van 8,1 % per jaar over het bedrag van € 7.892,79 vanaf 18 juli 2006 tot de dag der algehele voldoening met de bepaling dat de rente niet meer zal bedragen dan de in of bij de Wet op het Consumentenkrediet maximaal toegestane rente; veroordeelt [Gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van dit geding gerezen aan de zijde van DSB, tot op heden begroot op: vast recht € 296,00 explootkosten € 90,83 salaris procureur € 768,00 verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. TM