Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1982

Datum uitspraak2007-07-31
Datum gepubliceerd2007-08-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/660476-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De Rechtbank Haarlem veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 uren met aftrek en een geldboete van € 500,00, in termijnen te betalen, omdat verdachte gedurende ongeveer drie maanden een uitvoerende rol heeft gespeeld in een zeer professioneel opgezette hennepstekkenkwekerij. In die periode heeft verdachte gedurende enkele weken hennepplanten gestekt, waarmee zij een niet onaanzienlijke rol heeft gehad in het bevoorraden en in stand houden van illegale hennepkwekerijen. De rechtbank rekent het verdachte bovendien zwaar aan, dat zij medeverdachte 2 heeft betrokken bij de illegale activiteiten in de hennepkwekerij.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/660476-06 Uitspraakdatum: 31 juli 2007 Tegenspraak STRAFVONNIS Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de onderzoeken op de openbare terechtzittingen van 13 juni 2007 en 17 juli 2007 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres]. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2005 tot en met 27 april 2006 te Haarlem (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,(telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (op 27 april 2006 in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 21.774 hennepplanten, althans (telkens) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Standpunten van partijen over het bewijs 3.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft de officier van justitie het volgende betoogd. 3.1.1. Toestemming voor binnentreden Voor beantwoording van de vraag of het binnentreden door verbalisant [verbalisant 1] in het bedrijfspand aan de [adres] te Haarlem rechtmatig is geschied, heeft de officier van justitie zich gebaseerd op het proces-verbaal en de getuigenverklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], inhoudende dat medeverdachte [medeverdachte 1] toestemming heeft verleend om voornoemd bedrijfspand te betreden. In het kort komt het er op neer dat [medeverdachte 1] de deur van het bedrijfspand heeft geopend voor verbalisant [verbalisant 1], dat hij eerst [verbalisant 1] en vervolgens [verbalisant 2] heeft binnengelaten en dat hij met verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in het het pand is rondgegaan. De officier van justitie heeft uit vorenstaande feiten en omstandigheden geconcludeerd dat [medeverdachte 1] toestemming heeft gegeven aan genoemde verbalisanten om het pand, zijnde een bedrijfspand, te betreden en dat derhalve het nadien in het pand en met name in de op de eerste verdieping van het bedrijfspand aangetroffen hennepstekkenkwekerij verzamelde bewijsmateriaal op rechtmatig wijze is verkregen. 3.1.2. Artikel 9 Opiumwet Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] geen toestemming nodig hadden, aangezien sprake was van een bedrijfspand en zij ten tijde van het binnentreden in genoemd bedrijfspand optraden op basis van artikel 9 van de Opiumwet (hierna OW). Dat later bleek dat een medeverdachte in een gedeelte van het bedrijfspand woonde, maakt dit niet anders. Op grond van de Meld-misdaad-anoniem (MMA)-melding waren er voldoende ernstige bezwaren in de zin van artikel 9 OW om in het pand te mogen binnentreden. De officier van justitie heeft in dit kader gewezen op een vonnis van deze rechtbank van 19 februari 2004 (parketnummer 15/030778-03), waarbij een MMA-melding voldoende werd geacht als basis voor binnentreden. 3.2 Standpunt van de verdediging Ter terechtzitting heeft de raadsman van verdachte bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde feit, nu het voor bewezenverklaring benodigde bewijs op onrechtmatige wijze is verkregen en dientengevolge uitgesloten moet worden van het bewijs. De raadsman heeft hiertoe het volgende betoogd. Uit het dossier is niet duidelijk geworden hoe oud de MMA-melding was op basis waarvan verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] naar het pand aan de [adres] te Haarlem zijn gegaan en bovendien was de inhoud van de melding vaag en niet concreet. Nu verbalisant [verbalisant 1] ter plekke vervolgens niets rook en hoorde had hij weg moeten gaan van het pand en had dus niet aan de voordeur mogen zitten. Verbalisant [verbalisant 1] is het bedrijfspand binnengetreden zonder dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Voorts dient voor beantwoording van de vraag of verdachte [medeverdachte 1] toestemming tot binnentreden heeft gegeven aan verbalisanten, vastgesteld te worden dat verdachte [medeverdachte 1] duidelijk en welbewust afstand heeft gedaan van zijn rechten. Nu onvoldoende duidelijk is of de toestemming tot binnentreden wel is verleend, dienen de resultaten van het onderzoek als onrechtmatig verkregen bestempeld te worden. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] tijdens hun rondgang door het pand eerst in een ruimte met persoonlijke goederen zijn geweest, voordat zij op de hennepstekkenkwekerij zijn gestuit. Verbalisanten hadden op het moment van aantreffen van de persoonlijke ruimte hun zoekactiviteiten moeten staken, aangezien het feitelijke gebruik van een pand doorslaggevend is en niet de buitenkant van het gebouw. Het vervolgens opgaan van de trap naar de eerste verdieping, nadat verdachte [medeverdachte 1] had gezegd dat hij niet over dat deel van het bedrijfspand ging, was onrechtmatig met als gevolg dat alle resultaten van het onderzoek uitgesloten dienen te worden van het bewijs en vrijspraak dient te volgen. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat er geen deskundigenrapport in het dossier aanwezig is, waaruit blijkt dat tests hebben uitgewezen dat de aangetroffen planten hennepplanten betroffen. Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat de rol van zijn cliënte een zeer kleine was, welke meer past binnen het kader van medeplichtigheid dan medeplegen. Nu echter slechts medeplegen ten laste is gelegd, dient ook om deze reden vrijspraak te volgen. 4. Oordeel van de rechtbank over het bewijs 4.1 Bewijsoverweging 4.1.1. Schutznorm Voorzover al sprake zou zijn van een geschonden norm te weten het binnentreden in het (bedrijfs)pand zonder toestemming van de eigenaar/bewoner is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet door deze norm wordt beschermd, zodat reeds om die reden geen sprake kan zijn van het door de raadsman beoogde gevolg van bewijsuitsluiting en vrijspraak. Ten aanzien van het bewijs en de gevoerde verweren overweegt de rechtbank - deels ten overvloede - het volgende. 4.1.2. Binnentreden in bedrijfspand Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in het proces-verbaal gerelateerd dat medeverdachte [medeverdachte 1] hen heeft binnengelaten en heeft rondgeleid in het (bedrijfs)pand aan de [adres] te Haarlem. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft, ter zitting als getuige gehoord, niet betwist dat hij de verbalisanten heeft binnengelaten maar hij heeft verklaard dat hij overrompeld werd door de verbalisanten, dat hij geschrokken was alsmede dat hem geen keus gelaten werd. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben beiden ter zitting verklaard, dat op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] langs het pand aan de [adres] liep en nog niet echt voor de deur stond, de deur plotseling openging. Voorts hebben beide verbalisanten verklaard dat de man, die de deur opende (de latere medeverdachte [medeverdachte 1]), naar buiten stapte en daar even met verbalisant [verbalisant 1] heeft gepraat. Beide verbalisanten hebben tenslotte verklaard dat de man samen met verbalisant [verbalisant 1] het pand is binnengegaan, waarbij verbalisant [verbalisant 1] zijn collega, verbalisant [verbalisant 2], die zich op dat moment in een op een afstand van ongeveer 30 a 40 meter van het pand geparkeerde auto bevond, heeft gewenkt om ook naar het pand te komen. Ook medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard, na iemand rond het pand te hebben zien lopen, de deur te hebben geopend. Zowel verbalisant [verbalisant 1] als medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart daarbij dat [verbalisant 1] zich heeft bekendgemaakt als politieagent en dat is gesproken over een tip over een hennepkwekerij en over het wensen van toegang tot het bedrijfspand. Verbalisant [verbalisant 1] verklaart dat medeverdachte [medeverdachte 1] daarop heeft gezegd “kom maar binnen”. Zowel de verbalisanten als medeverdachte [medeverdachte 1] verklaren dat zij vervolgens gezamenlijk door het pand zijn gelopen. Dat medeverdachte [medeverdachte 1] daarbij geen keus zou zijn gelaten, hetgeen de rechtbank opvat als dat medeverdachte [medeverdachte 1] door verbalisanten hiertoe gedwongen zou zijn, valt niet af te leiden uit de verklaringen van de verbalisanten en evenmin uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]. Noch ten tijde van de binnenkomst, noch gedurende de daarop volgende rondgang door het pand, heeft medeverdachte [medeverdachte 1] geprotesteerd tegen de (wijze van) binnenkomst dan wel de aanwezigheid van de verbalisanten. In tegendeel, medeverdachte [medeverdachte 1], ter zitting als getuige gehoord, heeft verklaard de loods te hebben laten zien en de deur van zijn woonruimte met een sleutel te hebben opengemaakt. Ook heeft medeverdachte [medeverdachte 1] uitleg gegeven over de werkzaamheden van het in het pand gevestigde bedrijf [bedrijfsnaam]. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verbalisanten toestemming van medeverdachte [medeverdachte 1] hadden om het pand aan de [adres] te Haarlem binnen te treden en aldaar rond te kijken. Dat medeverdachte [medeverdachte 1] zich door de aanwezigheid van verbalisanten bij en in het bedrijfspand overdonderd voelde en niet precies wist wat hem te doen stond, acht de rechtbank, gelet op de bij medeverdachte [medeverdachte 1] aanwezige wetenschap omtrent de aanwezigheid van de later aangetroffen hennepstekkenkwekerij, aannemelijk, doch dit doet aan voormeld oordeel niet af. 4.1.3. Woonruimte in bedrijfspand De verdediging heeft gesteld dat bij het betreden van de ruimten met kenmerken van bewoning, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun rondgang hadden dienen te staken en een machtiging op grond van de Algemene wet op het binnentreden (hierna Awbi) hadden dienen te verkrijgen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Afgezien van het feit dat verbalisanten ontkennen te zijn gestuit op ruimten met kenmerken van bewoning, leidt de aanwezigheid van een tweetal dergelijke ruimten (waarop de foto’s in het dossier wel lijken te duiden) in elk geval niet tot de conclusie dat het bedrijfspand als geheel als woonruimte had moeten worden beschouwd, de situatie had moeten worden bevroren en een machtiging Awbi had moeten worden verkregen. Evenmin kan hieraan de conclusie worden verbonden dat het binnentreden in het bedrijfspand aan de [adres] te Haarlem achteraf bezien onrechtmatig moet worden geacht. Of het ontsluiten van die “woonruimten” door medeverdachte [medeverdachte 1] voldoende geacht kan worden om als toestemming in de zin van de Awbi aangemerkt te worden laat de rechtbank in het midden, aangezien – indien dat niet het geval zou zijn – een en ander hooguit zou kunnen leiden tot bewijsuitsluiting van aldaar in die ruimten aangetroffen bewijsmiddelen. Van dergelijke bewijsmiddelen is echter niet gebleken. Nu de hennepstekkenkwekerij niet is aangetroffen in een van de persoonlijke leefruimtes in het bedrijfspand en datzelfde geldt voor de andere bewijsmiddelen, is geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen die ten gevolge van een onherstelbaar vormverzuim ingevolge artikel 359a Wetboek van Strafvordering uitgesloten zouden moeten worden van medewerking tot het bewijs. 4.1.4. Hennep De raadsman heeft betwist dat vaststaat dat de aangetroffen stekken en planten hennep bevatten, zulks bij gebreke van een deskundigenrapport. De rechtbank verwerpt dit verweer en acht wettig en overtuigend bewezen dat de planten en de stekken die verdachte geteeld heeft (delen van) hennepplanten waren. De planten en stekken zijn zowel door verbalisant [verbalisant 1] als door verdachte als zodanig aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie is een nader onderzoek dienaangaande door het NFI of een andere deskundige niet nodig alvorens tot een bewezenverklaring te komen. 4.1.5. Medeplegen Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte in het geheel, zoals blijkt uit haar eigen verklaring en uit de verklaringen van de medeverdachten, niet als gering valt te kwalificeren, terwijl bovendien sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking bij het betrokken delict en daarmee van medeplegen. 4.2 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat zij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 27 april 2006 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging. Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4.2.1. Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen: 1. Het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij (dossierpagina 78-85); 2. De in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] (dossierpagina’s 178-179 en 201-203); 3. Het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte 3] (dossierpagina 189-190); 4. De getuigenverklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] afgelegd ter terechtzitting op 17 juli 2007; 5. De in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van verhoor van verdachte (dossierpagina’s 183-184 en 196-200). 4.2.2. Feiten en omstandigheden Uit deze bewijsmiddelen worden de navolgende feiten en omstandigheden benoemd: - in het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij is gerelateerd dat op 27 april 2006 in een bedrijfspand, gevestigd aan de [adres] te Haarlem, een in werking zijnde hennepstekkenkwekerij is aangetroffen. Verdachte is op die dag in genoemd bedrijfspand aangehouden, tezamen met zes andere verdachten. Tevens werden op die dag ongeveer 21.000 stekken en 274 planten aangetroffen in genoemd bedrijfspand. Uit waarneming is door verbalisant vastgesteld dat de planten hennepplanten van het vrouwelijk geslacht betroffen (zie 1); - door verdachte is verklaard dat zij gedurende ongeveer drie a vier maanden werkzaam is geweest voor het in genoemd bedrijfspand gevestigde bedrijf [bedrijfsnaam], maar dat zij tevens af en toe stekjes heeft gestoken in de hennepstekkenkwekerij. Daarnaast is door verdachte verklaard dat zij medeverdachte [medeverdachte 2] in contact heeft gebracht met medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] zo aan een baan bij de hennepstekken-kwekerij heeft geholpen (zie 5); - door medeverdachte [medeverdachte 2] is verklaard dat zij haar baan bij de hennepstekkenkwekerij via verdachte had verkregen, van verdachte uitleg en opdrachten kreeg en door verdachte werd uitbetaald (zie 2); - door verschillende medeverdachten is verklaard dat verdachte in de hennepstekkenkwekerij werkzaam was en daar hennepstekjes stak (zie 2 tot en met 4); - door medeverdachte [medeverdachte 4] is verklaard dat alles er zeer professioneel aan toe ging in de hennepstekkenkwekerij (zie 4). 4.2.3. Conclusie Uit deze feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank het volgende: In casu is sprake van een zeer grote, professioneel opgezette hennepstekkenkwekerij, welke reeds gedurende ongeveer 3 a 4 maanden vóór 27 april 2006 in werking is geweest. Dat zulks vanaf april 2005 reeds het geval zou zijn, zoals in de tenlastelegging is vermeld, is uit het dossier niet af te leiden, anders dan uit een niet nader onderbouwde zinsnede in de aangifte van Nuon. Verdachte heeft verklaard dat zij door medeverdachte [medeverdachte 1] is aangenomen voor boekhoudkundig werk in het bedrijf [bedrijfsnaam], dat is gevestigd in het bedrijfspand aan de [adres] te Haarlem en waarin op 27 april 2006 bovengenoemde hennepstekkenkwekerij is aangetroffen. Hoewel verdachte heeft verklaard dat zij zich voornamelijk bezig hield met de boekhouding en slechts sporadisch hulp verleende bij het werk in de hennepstekkenkwekerij, acht de rechtbank op basis van verklaringen van medeverdachten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar tenlastegelegde feit heeft begaan. 5. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. 6. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 7. Motivering van de sancties De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis, en tevens een geldboete ter hoogte van € 2.000,00 subsidiair 40 dagen hechtenis. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. Uit de bewezenverklaring en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, is gebleken dat verdachte gedurende ongeveer drie maanden een uitvoerende rol heeft gespeeld in een zeer professioneel opgezette hennepstekkenkwekerij. Verdachte heeft namelijk gedurende enkele weken hennepplanten gestekt, waarmee zij een niet onaanzienlijke rol heeft gehad in het bevoorraden en in stand houden van illegale hennepkwekerijen. Dit is een ernstig feit, aangezien de uit hennepplanten verkregen stof THC schadelijk is voor de volksgezondheid en om deze reden door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II is geplaatst. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan, dat zij medeverdachte [medeverdachte 2] heeft betrokken bij de illegale activiteiten in de hennepkwekerij. Hoewel zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] - als getuige gehoord ter terechtzitting - op 17 juli 2007 hebben verklaard dat het niet verdachte is geweest die [medeverdachte 2] bij de hennepkwekerij heeft betrokken maar een onbekend gebleven persoon, acht de rechtbank deze verklaringen, die afwijken van de eerder bij de politie afgelegde verklaringen niet geloofwaardig maar slechts ingegeven door de vriendschap tussen hen beiden. De rechtbank hecht dan ook meer waarde aan de verklaringen, zoals deze zijn afgelegd in april 2006. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen aantal uren moet worden opgelegd, alsmede een geldboete van na te noemen hoogte. Bij deze straffen, die lager zijn dan door de officier van justitie geëist, is rekening gehouden met de in vergelijkbare gevallen opgelegde werkstraffen en geldboetes alsmede de jeugdige leeftijd van verdachte. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: Wetboek van Strafrecht: artikel 9, 22c, 22d, 23, 24, 24a, 24c, 47; Opiumwet: artikel 3, 11(oud). 9. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte het haar tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.2 vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot het verrichten van 180 (honderdtachtig) uren taakstraf in de vorm van een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet naar behoren verrichten waarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat 2 (twee) uren taakstraf in mindering worden gebracht. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, te voldoen in 5 (vijf) maandelijkse termijnen van elk € 100,00 (honderd euro). 10. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Tel, voorzitter, mrs. Van Dam en Scholte, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Mos, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 juli 2007. Mr. Tel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.