Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1983

Datum uitspraak2007-08-16
Datum gepubliceerd2007-08-20
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 06/3797
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ontvankelijkheid beroep. Fax aan verweerder met tweede bezwaarschrift had moeten worden doorgezonden als beroepschrift. Faxdatum is doorslaggevend voor ontvankelijkheid, hoewel verweerder geen faxen accepteert. Successiewet artikel 10. Verkoop bloot eigendom van woning 1 door erflater aan kinderen in 1992. Verkoop van woning 1 door kinderen aan derde en aankoop van woning 2 in 2004, waarbij ouders weer recht van gebruik en bewoning krijgen. In 2005 overlijdt erflater. Onder toepassing van Resolutie Staatssecretaris uit 1964 moet voor de hoogte van de verkrijging de waarde van de woning in 1992 worden genomen, omdat sprake is van zaaksvervanging.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/3797 en AWB 06/5312 Uitspraakdatum: 16 augustus 2007 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gevoegde gedingen tussen [X], wonende te [Z], eiseres in de zaak met nummer AWB 06/3797, en [Y], wonende te [Q], eiser in de zaak met zaaknummer AWB 06/5312, hierna ook tezamen te noemen: eisers, gemachtigde: [gemachtigde], en de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 29 maart 2006 een aanslag (aanslagnummer [00]) recht van successie opgelegd van € 1.066 berekend naar een belastbare verkrijging van € 26.080. Verweerder heeft ook aan eiser met dagtekening 29 maart 2006 een aanslag (aanslagnummer [00]) recht van successie opgelegd van € 1.066 berekend naar een belastbare verkrijging van € 26.080. Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 3 mei 2006 de aanslagen gehandhaafd. Eisers hebben daartegen bij brief van 13 juni 2006 beroep ingesteld, welk stuk per fax is ontvangen door verweerder op 13 juni 2006, per post is ontvangen bij verweerder op 19 juni 2006 en na doorzending is ontvangen bij de rechtbank op 23 juni 2006. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eisers hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft plaatsgevonden op 5 juli 2007 te Arnhem, tegelijk met de zaak van de moeder van eisers met nummer AWB 06/5310, waarin apart uitspraak wordt gedaan. Eisers en hun gemachtigde zijn daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. 2. Feiten Op 21 augustus 2005 is de heer [A] (hierna: erflater) overleden. Gerechtigd tot de nalatenschap zijn de echtgenote van erflater en hun kinderen, eiseres en eiser. Toen erflater nog leefde, hebben hij en zijn echtgenote in 1992 hun toenmalige woning aan de [a-straat 1] te [Q] verkocht aan eisers voor een koopsom van ƒ 20.400. Hierbij hebben erflater en zijn echtgenote zich het recht van gebruik en bewoning voorbehouden. In de akte van levering en vestiging recht van gebruik en bewoning van 29 december 1992 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen: “VESTIGING ZAKELIJK RECHT VAN GEBRUIK EN BEWONING De comparanten sub 2 verklaren ten behoeve van de comparanten sub 1 bij deze te vestigen het zakelijk recht van gebruik en bewoning van het voormelde registergoed, welke vestiging de comparanten sub 1 verklaren bij deze te aanvaarden. Ten aanzien van dit recht van gebruik en bewoning verklaren partijen: a. (…). b. Het recht van gebruik en bewoning gaat op heden in en eindigt bij het overlijden van de langstlevende van de beperkt gerechtigden. Het metterwoon verlaten van het registergoed door de beperkt gerechtigden, geldt als een aanbod tot afstand van het recht van gebruik en bewoning. (…) c. Het recht van gebruik en bewoning kan niet worden vervreemd of bezwaard. De beperkt gerechtigden mogen het registergoed niet door een ander laten gebruiken of bewonen. d. De beperkt gerechtigden zijn verplicht om het registergoed op hun kosten te verzekeren en verzekerd te houden tegen alle risico’s waartegen deze gebruikelijk verzekerd wordt. Desverlangd zullen de beperkt gerechtigden de premie-kwitanties aan de hoofdgerechtigden moeten tonen. e. De verschuldigde onroerende zaakbelasting en alle andere zakelijke eigenaarslasten komen voor rekening van de beperkt gerechtigden. f. De beperkt gerechtigden zijn verplicht het registergoed voor hun rekening te onderhouden en daaraan alle herstellingen te (doen) verrichten, welke geacht kunnen worden te behoren toe het normale onderhoud, terwijl de hoofdgerechtigden verplicht zijn op hun kosten alle buitengewone herstellingen te (doen) verrichten. g. (…). h. (…). i. Teneinde de beperkt gerechtigden in staat te stellen vervangende woonruimte te betrekken, zijn de hoofdgerechtigden verplicht mee te werken aan verkoop van het huidige registergoed, ter keuze van de beperkt gerechtigden, mits de koopsom en de kosten van de aankoop gefinancierd kunnen worden uit de verkoopopbrengst van het huidige registergoed. Van het vervangende registergoed dienen de comparanten sub 1a en sub 1b weer een soortgelijk levenslang zakelijk recht van gebruik en bewoning te verkrijgen.” Ter berekening van de verschuldigde overdrachtsbelasting hebben partijen in voornoemde akte verklaard dat de onderhandse verkoopwaarde in het economisch verkeer, vrij van huur- en/of gebruiksrechten, wordt geschat op f 100.000 (€ 45.378). Bij akte van levering van 9 februari 2004 heeft de Stichting [B] aan eisers het appartementsrecht geleverd van de woning, plaatselijk bekend als [b-straat 1] te [Q]. De koopsom hiervoor bedroeg € 200.831,46. In de akte van levering is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen: “VESTIGING ZAKELIJK RECHT VAN GEBRUIK EN BEWONING Tevens wordt verwezen naar een akte op negenentwintig december negentienhonderd tweeënnegentig, verleden voor Meester [C], destijds notaris te [Q]. Deze akte werd ingeschreven in de openbare registers van de Dienst voor het Kadaster en de Openbare Registers te [Q] op diezelfde dag in deel 7450 nummer 35, uit welke akte het volgende citaat wordt aangehaald. Aanvang citaat De comparanten sub 2 verklaren ten behoeve van de comparanten sub 1 bij deze te vestigen het zakelijk recht van gebruik en bewoning van het voormelde registergoed, welke vestiging de comparanten sub 1 verklaren bij deze te aanvaarden. Ten aanzien van dit recht van gebruik en bewoning verklaren partijen: (… idem als hierboven geciteerd, rechtbank). Einde citaat In verband met het vorenstaande verscheen voor mij notaris: I. a. De heer [A], (…); b. mevrouw [D], (…); in algehele gemeenschap van goederen gehuwd, beiden wonende te [0000 AA] [Q], [a-straat 1]. In aanmerking nemende: - dat de woning aan de [a-straat 1] te [Q] zal worden verkocht; - dat de verkoopopbrengst zal worden aangewend om het voormeld appartementsrecht aan de [b-straat 1] te financieren. Ter voldoening aan het hiervoor in het aangehaald stuk onder i. gemelde verklaren de comparanten sub 2.a, 2.b, I.a en I.b te zijn overeengekomen ten behoeve van de comparanten sub I.a en I.b te vestigen de zakelijke rechten van gebruik en bewoning ten aanzien van voormeld appartementsrecht aan de [b-straat 1], welke vestiging de comparanten sub I.a en I.b bij deze aanvaarden. De comparanten sub 2.a, 2.b, I.a en I.b verklaren tevens dat voormelde bepalingen van overeenkomstige toepassing blijven op deze rechten van gebruik en bewoning.” Bij akte van levering van 2 augustus 2004 hebben eisers gezamenlijk met erflater en zijn echtgenote de woning aan de [a-straat 1] verkocht aan een derde voor € 161.000. Als gevolg van het overlijden van erflater op 21 augustus 2005 zijn aan eisers aanslagen recht van successie opgelegd, waarbij – in afwijking van de aangifte - werd uitgegaan van een belaste verkrijging van € 26.080 per persoon. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar van 3 mei 2006 zijn de bezwaren van eisers door verweerder ongegrond verklaard. Eisers hebben per fax van 13 juni 2006, gericht aan verweerder, bezwaar aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar. Verweerder heeft eisers bij brief van 15 juni 2006 meegedeeld dat het gebruik van de fax niet is toegestaan en dat de op 13 juni 2006 ontvangen fax op grond van artikel 2:15, derde lid van de Awb niet in behandeling zal worden genomen. Op 16 juni 2006 heeft verweerder eisers telefonisch meegedeeld dat het bezwaarschrift nog niet per post was ontvangen. Vervolgens heeft verweerder het bezwaarschrift op 19 juni 2006 ontvangen en op 20 juni 2006 een ontvangstbevestiging gestuurd. Aangezien er geen sprake was van een bezwaarschrift maar van een beroepschrift, heeft verweerder de brief van eisers doorgestuurd naar de rechtbank Arnhem. 3. Geschil In geschil is primair het antwoord op de vraag of het beroep tijdig is ingediend. Indien het antwoord bevestigend luidt, voert verweerder aan dat sprake is van misbruik van procesrecht nu eisers gemachtigde het beroepschrift bij het verkeerde bestuursorgaan heeft ingediend. Tevens is in geschil of de aanslag successierecht tot een juist bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich hierbij toe op de vraag welke waarde van de woning moet worden gehanteerd bij de berekening van de verkrijging door eisers. Dit in het licht van de toepassing van artikel 10 van de Successiewet 1956 (hierna: SW) en het in dit verband geldende beleid van de Staatssecretaris voor onroerende zaken. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 4. Beoordeling van het geschil Ontvankelijkheid van het beroep De rechtbank is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is, aangezien de fax van 13 juni 2006 door verweerder had moeten worden aangemerkt als beroepschrift en had moeten worden doorgestuurd aan de rechtbank met toepassing van artikel 6:15 van de Awb. De omstandigheid dat verweerder geen faxen accepteert, doet daar niet aan af. Verweerder had de verzending per fax moeten aanmerken als een verzuim, zodat eisers conform artikel 6:6, onder b, van de Awb in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld om dat verzuim te herstellen. Nu de fax van 13 juni 2006 op dezelfde dag en dus binnen de beroepstermijn door verweerder is ontvangen, is het beroep tijdig ingesteld. Hoewel het beroepschrift is opgesteld door een professionele gemachtigde brengt het enkele feit dat deze gemachtigde voor de tweede maal een bezwaarschrift heeft ingediend niet met zich mee dat er sprake is van misbruik van procesrecht. Waardering woning, artikel 10 van de SW Zoals uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt, is de woning aan de [a-straat 1] te [Q] conform de in de akte van 1992 neergelegde bedoeling van de ouders (erflater en zijn echtgenote) en eisers in 2004 vervangen door het appartement [b-straat 1] te [Q]. Op grond van artikel 3:213 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is derhalve sprake van zaaksvervanging. Dit brengt mee dat het in 1992 gevestigde recht van gebruik en bewoning van rechtswege is overgegaan van [a-straat 1] op [b-straat 1]. Daarnaast blijkt uit de leveringsakte van 9 februari 2004 dat de ouders en eisers zijn overeengekomen dat [b-straat 1] de woning is die de [a-straat 1] opvolgt als woning waarop het recht van gebruik en bewoning ziet. Artikel 10 van de SW is derhalve van toepassing op de verkrijging van de woning aan de [a-straat 1] en op het door zaaksvervanging daarvoor in de plaats gekomen appartementsrecht [b-straat 1]. De woning aan de [a-straat 1] is immers ten koste van erflaters vermogen verkregen in verband met een rechtshandeling waarbij erflater partij was en waarbij erflater tot zijn overlijden het genot heeft gehad van een vruchtgebruik dat ten laste van eisers is gekomen. Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag over welke waarde van de woning eisers successierecht moeten betalen. Eisers betogen dat de waarde moet worden genomen ten tijde van de verkoop van het bloot eigendom door erflater in 1992, ofwel f 100.000 (€ 45.378). Zij beroepen zich in dat verband op de Resolutie van de Staatssecretaris van Financiën van 30 november 1964, BNB 1965/96 (hierna: de Resolutie). Daarin heeft de Staatssecretaris voor onroerende zaken goedgekeurd dat de waarde van het onroerend goed dat behoort tot een fictieve verkrijging in de zin van artikel 10 van de SW, niet hoger wordt gesteld dan de waarde op het tijdstip waarop de rechtshandeling, die tot toepassing van dat artikel heeft geleid, plaats vond. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Resolutie in het onderhavige geval niet van toepassing is, omdat de oorspronkelijk door erflater verkochte woning door de kinderen is verkocht, waardoor de continuïteit is doorbroken. De rechtbank is van oordeel dat de Resolutie wel van toepassing is in het onderhavige geval. Zoals hierboven is overwogen, is immers sprake van zaaksvervanging. Niet valt in te zien waarom ingeval van zaaksvervanging van de ene onroerende zaak door de andere onroerende zaak de Resolutie niet van toepassing zou zijn. Daar komt bij dat de door verweerder gestelde tweede rechtshandeling, de koop door eisers van [b-straat 1] op 9 februari 2004, niet een rechtshandeling is in de zin van artikel 10 van de SW. Bij die rechtshandeling is immers geen sprake van een verkrijging door eisers ten laste van het vermogen van erflater. De woning aan de [a-straat 1] had het vermogen van erflater immers al in 1992 verlaten, terwijl de woning aan de [b-straat 1] nooit tot het vermogen van erflater heeft behoord. De rechtbank zal, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, uitgaan van de waarde van de woning in 1992. De berekening van verweerder in het verweerschrift onder optie 1 gaat uit van de waarde van de woning in 1992. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting bevestigd dat deze berekening in zoverre onjuist is, dat verzuimd is daarbij de waardedruk van het recht van gebruik en bewoning van mevrouw [D] (de moeder van eisers) in aftrek te brengen. Hij heeft uiteengezet dat hiervoor een percentage van 30% moet worden gehanteerd. Het bij de aanslagregeling gehanteerde percentage van 42% ging ten onrechte uit van de waardedruk voor beide ouders. Nu de vader van eisers is overleden moet echter alleen met de waardedruk van de moeder rekening gehouden worden. De rechtbank volgt de aldus aangepaste berekening van verweerder volgens optie 1. Het bedrag van de fictieve verkrijging per kind komt dan op € 11.344 minus 30% is € 7.940. Indien daar het bedrag aan werkelijke verkrijging van € 7.885 per kind wordt opgeteld, komt de totale verkrijging op € 15.825. De vrijstelling bedraagt € 8.602, zodat de belastbare verkrijging uitkomt op € 7.223 per kind. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eisers in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 322, een wegingsfactor 1 voor het gewicht van de zaak en een factor 1 voor het aantal samenhangende zaken). De rechtbank geeft toepassing aan artikel 3 Bpb (samenhangende zaken). 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart de beroepen gegrond; - vernietigt de uitspraken op bezwaar; - vermindert de aanslag met nummer [00] van eiseres tot een aanslag berekend naar een belastbare verkrijging van € 7.223; - vermindert de aanslag met nummer [00] van eiser tot een aanslag berekend naar een belastbare verkrijging van € 7.223; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 322, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eisers te voldoen; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door beide eisers betaalde griffierecht, dus twee maal € 38, vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 16 augustus 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, voorzitter, mr. J.J. Catsburg en mr. R.P. van Baaren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier. De griffier is buiten staat De voorzitter, om deze uitspraak te ondertekenen Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.