Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2022

Datum uitspraak2007-08-07
Datum gepubliceerd2007-08-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers500206 VV Expl. 07-20074
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Een verzoek tot schorsing van een concurrentiebeding wordt gedeeltelijk toegewezen. (Artikelen 7:653 lid 3 BW, 6:248 lid 2 BW en 7:653 lid 2 BW).


Uitspraak

Vonnis in kort geding RECHTBANK ARNHEM Sector kanton Locatie Arnhem zaakgegevens 500206 VV EXPL 07-20074 PW/180/TS uitspraak van 7 augustus 2007 Vonnis in kort geding in de zaak van [eisende partij] wonende te Utrecht eisende partij gemachtigde mr. F.A. Geevers tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eiffel B.V. gevestigd te Arnhem gedaagde partij gemachtigde mr. L.P.J.M. van Woensel Partijen worden hierna [eisende partij] en Eiffel genoemd. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit - de dagvaarding van 17 juli 2007 met producties - de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 24 juli 2007 inclusief de pleitaantekeningen van de kant van Eiffel. De feiten De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten. [eisende partij], geboren op [dag en maand] 1977, is op 1 augustus 2005 in dienst getreden bij Eiffel in de functie van accountmanager tegen een salaris van laatstelijk € 2.930,77 bruto per 4 weken exclusief 8% vakantietoeslag. Eiffel is dienstverlener voor juridische, financiële en procesmatige zaken en voert projecten uit binnen vier divisies: handel & industrie, overheid, banken & verzekeraars en zorg & zekerheid. In de functie van accountmanager houdt [eisende partij] zich bezig met het detacheren van juristen, economen en bedrijfskundigen bij gemeenten en andere overheidsinstellingen (divisie overheid). In artikel 8.4 van de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen: “Behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van onderstaand verbod door werkgever althans Eiffel B.V. en/of Legal Center Eiffel B.V., is het werknemer niet toegestaan gedurende één jaar na beëindiging van deze overeenkomst, een onderneming gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die welke door Legal Center Eiffel B.V. en/of Eiffel B.V. wordt gedreven op het ogenblijk van het einde van het dienstverband en/of welke genoemde vennootschap alsdan voornemens zijn te gaan drijven, te vestigen en/of in een dergelijke onderneming deel te nemen, hetzij direct of indirect en/of bij een dergelijke onderneming al dan niet in dienstbetrekking werkzaam te zijn, adviezen te verstrekken en/of op een andere wijze rechtstreeks of zijdelings betrokken te zijn, alles ongeacht of deze activiteiten al dan niet tegen vergoeding plaatsvinden.” [eisende partij] heeft in de loop van 2006 aangegeven de functie van resourcemanager te ambiëren. Naar aanleiding van de uitslag van een assessment heeft Eiffel besloten dat [eisende partij] niet voor deze functie in aanmerking komt. Op 9 februari 2007 heeft [eisende partij] zich ziek gemeld. De arbo-arts heeft een reïntegratietraject voorgesteld. Gedurende het reïntegratietraject heeft de gemachtigde van [eisende partij] contact opgenomen met Eiffel om te bekijken of Eiffel en [eisende partij] in onderling overleg tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst kunnen komen. Gedurende de periode van 13 april 2007 tot en met 1 mei 2007 hebben de gemachtigde van [eisende partij] en de directeur resources van Eiffel met elkaar bij email gecorrespondeerd over de voorwaarden, in het bijzonder het concurrentiebeding, waaronder de arbeidsovereenkomst zou kunnen worden beëindigd. [eisende partij] en Eiffel zijn het op grote lijnen eens geworden, maar hebben uiteindelijk geen overeenstemming kunnen bereiken. Zij bleven verdeeld over het concurrentiebeding dat is opgenomen in de arbeidsovereenkomst van [eisende partij]. Op 22 juni 2007 heeft Eiffel een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verandering van omstandigheden ingediend. Dit verzoekschrift is tegelijkertijd met dit kort geding behandeld. Het geschil [eisende partij] verzoekt de voorzieningenrechter de werking van het tussen Eiffel en [eisende partij] overeengekomen concurrentiebeding tot nader orde op te schorten dan wel een andere voorziening te treffen, met veroordeling van Eiffel in de proceskosten. Aan haar vordering heeft [eisende partij], onder verwijzing naar de artikelen 7:653 lid 3 BW en 6:248 lid 2 BW, ten grondslag gelegd dat Eiffel geen beroep op het concurrentiebeding toekomt, nu sprake is van een schadeplichtig ontslag. Voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel is dat Eiffel wel een beroep op het concurrentiebeding toekomt, heeft [eisende partij], onder verwijzing naar artikel 7:653 lid 2 BW, aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. Eiffel heeft de vordering gemotiveerd betwist, zoals hierna, voor zover van belang voor de beoordeling aan de orde zal komen. De beoordeling Het spoedeisend belang van de zaak vloeit voort uit de aard van de vordering, nu [eisende partij] belang heeft bij duidelijkheid over het concurrentiebeding vóórdat de arbeidsovereenkomst met Eiffel wordt ontbonden. [eisende partij] heeft gesteld dat Eiffel geen beroep op het concurrentiebeding toekomt, nu Eiffel de onderhandelingen over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst heeft gefrustreerd door onaangekondigd en onnodig een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:685 BW in te dienen. In die zin treft Eiffel volgens [eisende partij] een verwijt. Dit verwijt weegt des te zwaarder, nu Eiffel aan haar verzoek een onjuiste stelling ten grondslag heeft gelegd, namelijk dat Eiffel en [eisende partij] overeenstemming hebben bereikt. [eisende partij] gaat ervan uit dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal leiden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Onder verwijzing naar uitspraken van de kantonrechter te Groenlo van 23 september 2002, JAR 2003/3 en het Hof Arnhem van 4 januari 2005, JAR 2005/46 verzoekt [eisende partij] de kantonrechter om artikel 7:653 lid 3 BW analoog toe te passen dan wel te bepalen dat aan Eiffel op grond van artikel 6:248 lid 2 BW geen beroep op het concurrentiebeding toekomt. In artikel 7:653 lid 3 BW is bepaald dat een werkgever geen rechten aan een concurrentiebeding kan ontlenen, indien hij wegens de manier waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd schadeplichtig is. Schadeplichtigheid doet zich voor in de in artikel 7:677 BW genoemde gevallen. Van schadeplichtigheid is in dit geval geen sprake. Artikel 7:653 lid 3 BW is strikt genomen dan ook niet van toepassing. Het verzoek van [eisende partij] om artikel 7:653 lid 3 BW analoog toe te passen dan wel te bepalen dat aan Eiffel op grond van artikel 6:248 lid 2 BW geen beroep op het concurrentiebeding toekomt, wordt afgewezen. In de zaak van de kantonrechter te Groenlo heeft de werknemer ontslag moeten nemen, omdat de werkgever de werknemer in ernstige mate had geschoffeerd en onbehoorlijk bejegend, op grond waarvan de kantonrechter te Groenlo heeft geoordeeld dat plaats was voor toepassing van artikel 7:653 lid 3 BW. In de zaak van het Hof Arnhem heeft de werknemer eveneens ontslag moeten nemen, omdat de werkgever de werknemer opzettelijk en systematisch had beledigd en gedegradeerd, op grond waarvan het Hof te Arnhem heeft geoordeeld dat het beroep van de werkgever op het concurrentiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. In deze zaak is geen sprake van een dringende reden voor [eisende partij] om de arbeidsovereenkomst per direct te beëindigen. De door [eisende partij] genoemde verwijten aan het adres van Eiffel hebben zich pas voorgedaan nadat [eisende partij] te kennen had gegeven de arbeidsovereenkomst te willen beëindigen. Eiffel kan [eisende partij] dan ook aan het concurrentiebeding houden. Verder heeft [eisende partij] gesteld dat zij door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. [eisende partij] is van plan om een eigen onderneming te starten, een eenmanszaak, waarin zij zich zal richten op het detacheren van juristen bij gemeenten en andere overheidsinstellingen. Hoewel [eisende partij] erkent dat de door haar beoogde werkzaamheden voor een groot gedeelte overeenkomen met de werkzaamheden die zij voor Eiffel heeft verricht, is [eisende partij] van mening dat zou kunnen worden volstaan met een relatiebeding, op grond waarvan het [eisende partij] niet is toegestaan contact te onderhouden met gemeenten en andere overheidsinstellingen die zij dankzij haar werkzaamheden bij Eiffel reeds kent. In de visie van [eisende partij] is onverkorte toepassing van het concurrentiebeding niet gerechtvaardigd. In de eerste plaats is haar wens om een eigen onderneming te starten, gelet op het gebrek aan perspectief bij Eiffel, redelijk en begrijpelijk. In de tweede plaats heeft [eisende partij] gedurende haar relatief korte dienstverband bij Eiffel geen concurrentiegevoelige (bedrijfs)informatie verzameld. In de derde plaats is een overeenkomst op grond waarvan de ene onderneming de andere kan belemmeren om de vrije concurrentie aan te gaan, in strijd met artikel 6 van de Mededingingswet. In de vierde plaats is het maar de vraag in hoeverre er van daadwerkelijke concurrentie sprake zou kunnen zijn, gelet op het feit dat de eenmanszaak van [eisende partij] en de onderneming van Eiffel qua omvang, ervaring en variatie in dienstverlening onvergelijkbaar zijn. In dit kader heeft [eisende partij] verwezen naar uitspraken van het Hof Den Haag van 2 september 2005, JAR 2005/115, het Hof Arnhem van 25 juli 2006, JAR 2006/226, de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2005, NJF 2006-91 en de rechtbank Groningen van 25 november 2005, NJF 2006-107. Eiffel heeft daartegenover gesteld dat zij belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding, zeker nu [eisende partij] van plan is om zich te gaan richten op het detacheren van juristen bij gemeenten en andere overheidsinstellingen, welke werkzaamheden overeenkomen met de werkzaamheden die [eisende partij] thans voor Eiffel verricht. [eisende partij] heeft al haar kennis met betrekking tot de gebieden die voor overheidsinstellingen van belang zijn, zoals ruimtelijke ontwikkeling, gebiedsontwikkeling e.d., bij Eiffel opgedaan. Als één van de vier accountmanagers binnen de divisie overheid is [eisende partij] volledig op de hoogte van de sterktes en zwaktes van Eiffel, de inhoud van de overeenkomsten, de behoefte van overheidsinstellingen, de producten en de toepasbaarheid daarvan bij overheidsinstellingen, de prijzen, de kosten en de ontwikkeling in de prijzen, waardoor het aannemelijk is dat [eisende partij] Eiffel forse concurrentie zal aandoen. Bovendien wordt [eisende partij] door het concurrentiebeding niet beperkt in het vinden van een nieuwe werkkring; [eisende partij] heeft genoeg mogelijkheden om elders aan de slag te gaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Eiffel het voorstel gedaan om het concurrentiebeding met betrekking tot de divisie overheid te handhaven en zowel het relatie- als concurrentiebeding met betrekking tot de divisies handel & industrie, banken & verzekeraars en zorg & zekerheid te schorsen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is geen grond aanwezig voor algehele schorsing van het concurrentiebeding dan wel omzetting van het concurrentiebeding in een relatiebeding, zoals door [eisende partij] is verzocht. Beide voorzieningen zijn onvoldoende waarborg dat [eisende partij] Eiffel geen (forse) concurrentie zal aandoen, gelet op het feit dat [eisende partij] als één van de vier accountmanagers binnen de divisie overheid bij Eiffel specifieke kennis heeft opgedaan, namelijk op de gebieden van ruimtelijke ontwikkeling en gebiedsontwikkeling, die voor overheidsinstellingen van belang zijn. In verhouding tot het te beschermen belang van Eiffel wordt [eisende partij] door het voorstel van Eiffel niet onbillijk benadeeld. [eisende partij] wordt de toegang tot de vrije arbeidsmarkt immers niet ontzegd. [eisende partij] kan de kennis en ervaring die zij heeft opgedaan bij Eiffel gebruiken om haar eigen onderneming te starten, waarin zij zich zal kunnen richten op het detacheren van juristen, zij het niet bij gemeenten en andere overheidsinstellingen. Op grond van deze belangenafweging, zal de voorzieningenrechter beslissen overeenkomstig het voorstel van Eiffel. Er is aanleiding om de proceskosten te compenseren. De beslissing De voorzieningenrechter schorst zowel het relatie- als concurrentiebeding met betrekking tot de divisies handel & industrie, banken & verzekeringen en zorg & zekerheid; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad; compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt; wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door de voorzieningenrechter mr. P.J. Wiegman en in het openbaar uitgesproken op