Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2119

Datum uitspraak2007-07-09
Datum gepubliceerd2007-08-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersHA RK 07-541
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schriftelijk verzoek tot wraking in familiezaak. Verzoek wordt afgewezen. Verzoeker heeft naar het oordeel van de rechtbank geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Het feit dat de man tijdens de zitting zijn vragen aan de vrouw niet heeft mogen stellen, leidt niet tot de conclusie dat rechter X jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook is niet gebleken dat de zaak op een zodanig ontoereikende wijze inhoudelijk is behandeld, dat daaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Voorts staat het een rechter vrij op een zitting te onderzoeken of partijen er voor voelen hun geschil met behulp van mediation op te lossen, ook als partijen daar zelf niet om hebben verzocht. Ook uit deze omstandigheid kan naar het oordeel van de rechtbank niet objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter worden afgeleid.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Meervoudige wrakingskamer Wrakingsnr. 2007/11 rekestnummmer: HA RK 07-541 zaaknummer: 287811 datum beschikking: 9 juli 2007 BESCHIKKING op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, procureur: mr. B.F.F. Gosschalk-Davidson, tegen [X], rechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, sector familie- en jeugdrecht. 1. Voorgeschiedenis en het procesverloop 1.1 Op 21 februari 2007 is ter griffie van de rechtbank ingekomen een verzoekschrift van verzoeker, waarbij zijn ex-echtgenote, [Y] (hierna: de vrouw), als belanghebbende wordt aangemerkt. Het verzoek strekt tot wijziging van de voorlopige voorzieningen-beschikking van deze rechtbank van 7 november 2002, bevestigd bij de beschikkingen van deze rechtbank van 7 augustus 2003, 12 februari 2004 en 6 januari 2005, in dier voege dat de kinderalimentatie alsnog op nihil wordt gesteld, dan wel op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bijdrage, waarbij de vrouw wordt verplicht het teveel ontvangen bedrag met de man te verrekenen en met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure. Op 26 april 2007 is het verzoek van de zijde van de vrouw om aanhouding van de behandeling van de zaak ter zitting behandeld. De rechtbank heeft beslist dat de zaak wordt aangehouden tot de zitting van 10 mei 2007. Op 10 mei 2007 is het verzoekschrift ter terechtzitting van de enkelvoudige kamer van de sector familie- en jeugdrecht van deze rechtbank behandeld, waarbij verzoeker met zijn procureur en de vrouw met mr. C.M.H. van Vliet, een kantoorgenoot van haar procureur, zijn verschenen. Bij brief van 22 mei 2007 heeft verzoeker verzocht om wraking van de zittinghoudende rechter van de laatstgenoemde zitting, [X]. 2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek 2.1 Op 25 juni 2007 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is ter zitting verschenen. Het wrakingsverzoek is door verzoeker mondeling toegelicht, zoals hierna onder 3. - zakelijk weergegeven - vermeld. Mr. [X] is niet ter zitting verschenen, doch zij heeft bij brief van 29 mei 2007 haar standpunt omtrent het wrakingsverzoek uiteengezet, zoals hierna onder 4. - zakelijk weergegeven - vermeld. Voorts is verschenen mr. C.M.H. van Vliet voornoemd, die namens de vrouw heeft gereageerd op het wrakingsverzoek, zoals hierna onder 5. - zakelijk weergegeven - vermeld. Ter terechtzitting is aan partijen overgelegd een afschrift van het (abusievelijk op 7 juni 2007 gedateerde) proces-verbaal van de zitting van 10 mei 2007. 3. Het standpunt van verzoeker 3.1 Verzoeker stelt dat mr. [X] hem tijdens de zitting van 10 mei 2007 elke mogelijkheid heeft ontnomen om de relevante feiten volledig en conform de waarheid aan te voeren. Voorts was haar persoonlijke instelling zodanig, dat zij hem de kans op een eerlijke behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht heeft ontnomen. Verzoeker heeft hiertoe - kort en zakelijk weergegeven - toegelicht dat de relevante feiten onbesproken bleven, dat aan verzoeker de mogelijkheid werd ontnomen op onjuiste stellingen van de vrouw te reageren en dat verzoeken van verzoeker om de vrouw stellingen te laten toelichten werden afgewezen, zodat het verzoek niet inhoudelijk is behandeld. Verzoeker verwijst ter onderbouwing van deze toelichting naar de conclusie van A-G Timmerman bij een arrest van de Hoge Raad van 10 februari 2006 (LJN: AU7473) waarin staat vermeld dat de rechter niet mag handelen in strijd met het beginsel dat partijen over de wezenlijke elementen die ten grondslag liggen aan de rechterlijke beslissing voldoende moeten zijn gehoord en niet mogen worden verrast met een beslissing waarmee zij, gelet op het verloop van het processuele debat, geen rekening hoefden te houden. Voorts heeft mr. [X] volgens verzoeker te veel tijd en aandacht besteed aan het onderwerp mediation, terwijl het verzoek hier niet op was gericht. Verzoeker heeft verklaard dat in het door hem ter zitting gelezen proces-verbaal correct is weergegeven hoe de zitting van 10 mei 2007 is verlopen. 4. Het standpunt van mr. [X] 4.1 Mr. [X] heeft de wrakingskamer bij brief van 29 mei 2007 medegedeeld dat zij van oordeel is dat zij in de wijze waarop zij de zaak ter zitting heeft behandeld geen blijk heeft gegeven van partijdigheid en dat ook overigens geen sprake is geweest van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou hebben kunnen geleden en artikel 6 EVRM zou zijn geschonden. Mr. [X] heeft dit toegelicht en hiertoe - kort en zakelijk weergegeven - gesteld uitvoerig met partijen over de mogelijkheid om met mediation hun conflict tot een oplossing te brengen heeft gesproken en daarna, na de constatering dat dit geen optie was, het wijzigingsverzoek inhoudelijk heeft behandeld. Voorts stelt mr. [X] dat zij herhalingen en toelichtingen van feiten uit één van de (talrijk) eerder tussen partijen gevoerde procedures heeft afgehouden, met de verklaring dat zij de eerdere dossiers heeft gelezen. Het rechtstreeks stellen door verzoeker van een vraag aan de vrouw stelt mr. [X] te hebben geweigerd, omdat het aan de rechter is om te bepalen welke vragen ter zitting van belang zijn en zij de vraag van verzoeker op dat moment niet relevant vond. 5. De reactie van de zijde van de vrouw 5.1 Mr. Van Vliet heeft verklaard dat de vrouw het eens is met het standpunt van mr. [X]. Zij meent dat alles correct is gegaan en dat uit de beschikking ook zal blijken waarom de rechter de zaak heeft behandeld op de wijze als is geschied. Zij wijst erop dat er zeer veel gegevens in alle dossiers zitten en dat mr. [X] heeft aangegeven alles te hebben gelezen. 6. Beoordeling 6.1 Een verzoek tot wraking is mogelijk indien sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. 6.2 Degene die de wraking verzoekt dient concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. Verzoeker heeft dit naar het oordeel van de rechtbank niet gedaan. De rechtbank overweegt hiertoe dat de rechter de regie heeft van een zitting en dat het - met name bij familiezaken - niet gebruikelijk is dat partijen met elkaar in discussie gaan. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat mr. [X] de orde op de zitting heeft willen handhaven. Het feit dat de man zijn vragen aan de vrouw niet heeft mogen stellen, leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot de conclusie dat mr. [X] jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook is niet gebleken dat de zaak op een zodanig ontoereikende wijze inhoudelijk is behandeld, dat daaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de onderhavige procedure een civiele procedure is, waarbij de rechtbank op basis van al dan niet voldoende gemotiveerde/met stukken onderbouwde stellingen van partijen en de betwisting daarvan haar oordeel dient te geven en gevolgen kan verbinden aan stellingen die zijn betwist en onvoldoende zijn onderbouwd. De rechter heeft op de zitting aangegeven kennis te hebben genomen van alle eerdere dossiers en alle stukken van de zaak en heeft zich blijkbaar met deze stukken én het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht geacht door partijen. Voorts staat het een rechter vrij op een zitting te onderzoeken of partijen er voor voelen hun geschil met behulp van mediation op te lossen, ook als partijen daar zelf niet om hebben verzocht. Ook uit deze omstandigheid kan naar het oordeel van de rechtbank niet objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter worden afgeleid. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen. 7. Beslissing De rechtbank: wijst het verzoek tot wraking af; beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan: - verzoeker p/a haar procureur mr. B.F.F. Gosschalk-Davidson; - mevrouw [Y] p/a haar procureur mr. B.D.W. Martens; - mr. [X], rechter te 's-Gravenhage. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2007 door mrs. E. Timmermans, D. Aarts en J.G.J. Brink, in tegenwoordigheid van mr. T.A.E. Scheers als griffier.