Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2205

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/851029-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De minderjarige veroordeelde heeft bezwaar aangetekend tegen het bevel van de officier van justitie tot afname van celmateriaal ingevolge de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Aan de raadsvrouw van de minderjarige veroordeelde was geen afschrift van dat bevel gezonden. De fundamentele waarborg dat de belangen van het kind voorop gesteld dienen te worden ingevolge artikel 3 van het Internationaal verdrag voor de Rechten van het Kind, leidt er toe dat het bezwaarschrift gegrond verklaard wordt.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Beslissing op een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Parketnummer : 04/851029-06 Raadkamernummer: 07/504 Op 17 juli 2007 heeft mr. M. Hendriks- Van Kollenburg een bezwaarschrift ingediend namens de veroordeelde: naam : [veroordeelde] voornamen : [voornamen] geboortedatum : [geboortedatum] geboorteplaats : [geboorteplaats] wonende : [adres] Het bezwaarschrift richt zich tegen het bevel van de officier van justitie d.d. 14 juni 2007, inhoudende dat van veroordeelde op 04 juli 2007 celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van een DNA-onderzoek ter bepaling van veroordeeldes DNA-profiel, ter opname in een landelijke DNA-databank en ter vergelijking van dat profiel met reeds in die databank aanwezige profielen (verder te noemen: het bevel). De afname van het DNA-materiaal heeft plaatsgevonden op 04 juli 2007. Het bezwaar is binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (verder: de Wet DNA) bedoelde termijn van 14 dagen ingediend en derhalve tijdig. De rechtbank heeft kennisgenomen van de processtukken en heeft op 15 augustus 2007 de officier van justitie, de veroordeelde, zijn advocaat en de moeder van veroordeelde gehoord. De beoordeling. De rechtbank is uit het strafdossier onder voornoemd parketnummer gebleken dat veroordeelde bij vonnis van 23 april 2007 door de kinderrechter in deze rechtbank is veroordeeld ter zake poging tot zware mishandeling tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, alsmede tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 weken, met een proeftijd van 2 jaren. Namens veroordeelde is onder meer aangevoerd dat het bestreden bevel tot afname van DNA-materiaal is betekend aan de minderjarige veroordeelde en daarnaast uitsluitend aan diens ouders ter kennis is gebracht. Gelet op de strekking van het bepaalde in artikel 504 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 77ee van het Wetboek van Strafrecht, had het bevel ook ter kennis gebracht dienen te worden van de raadsvrouw van de minderjarige veroordeelde. De raadsvrouw verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2006 (Nieuwsbrief Strafrecht 2006, nr. 298, LJN AY7415); De officier van justitie heeft de stelling, dat het bevel ook aan de raadsvrouw van veroordeelde gestuurd had moeten worden, onderschreven. De officier van justitie is evenwel van mening dat, nu dit niet gebeurd is, deze omissie niet dient te leiden tot een gegrondverklaring van het bezwaarschrift. Veroordeelde heeft immers een bezwaarschrift ingediend tegen het bevel, hetgeen geleid heeft tot een behandeling ter zitting. Derhalve kan niet gezegd worden dat veroordeelde in zijn belangen geschaad is. De officier van justitie verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 mei 2006 (Nieuwsbrief Strafrecht 2006, nr. 266). De rechtbank is van oordeel dat artikel 504 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) niet rechtstreeks van toepassing is op de procedure als bedoeld in artikel 7 van de Wet DNA. Artikel 504 WvSv ziet op procedurele waarborgen tot aan het onherroepelijk worden van de veroordeling van de minderjarige. Artikel 77ee lid 2 Wetboek van Strafrecht (WvSr) verklaart weliswaar artikel 504 WvSv van toepassing op minderjarigen veroordeelden, maar is beperkt tot beslissingen in het kader van een tenuitvoerlegging van een sanctie. Van een dergelijke tenuitvoerlegging is in casu geen sprake. Op grond van artikel 3 van het Internationaal verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna IVRK) vormen, bij alle maatregelen betreffende kinderen, de belangen van het kind de eerste overweging. Het beginsel dat het belang van de minderjarige centraal dient te staan en derhalve bijzonder waarborgen noodzakelijk zijn vindt onder andere zijn vertolking in de bijzondere regelingen voor minderjarigen van de artikelen 77a tot en met 77hh WvSr en de artikelen 486 tot en met 505 WvSv. Een bijzondere regeling voor minderjarigen ontbreekt in de Wet DNA. Naar het oordeel van de rechtbank zouden ook in de procedure in het kader van de Wet DNA, voor minderjarigen vergelijkbare procedurele waarborgen dienen te bestaan. Deze waarborgen dienen er te zijn vanaf het moment dat het bevel wordt afgegeven. Tot die waarborgen behoort, naar het oordeel van de rechtbank, het ter kennis brengen van het bevel aan de raadsman die de veroordeelde heeft bijgestaan in de aan het bevel ten grondslag liggende strafzaak. De minderjarige dient de mogelijkheid te hebben zijn raadsman te verzoeken om op waarborging van zijn belangen toe te zien. In dit verband wijst de rechtbank onder andere op artikel 3, lid 3 van het Besluit DNA-onderzoeken in strafzaken. Veroordeelde wordt in dat artikel het recht gegeven bezwaar te maken tegen afname van wangslijmvlies of haarwortels door een door de officier van justitie daartoe aangewezen opsporingsambtenaar of door de in dat artikel genoemde functionarissen. Van de minderjarige kan niet in alle gevallen worden verlangd een zelfstandige afweging te maken en de strekking van zijn keuze te overzien. Dit is nog meer van belang nu het bevel omtrent procedurele waarborgen en mogelijk te maken keuzes geen mededelingen doet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bij een minderjarige veroordeelde bij afname van celmateriaal ten behoeve van een DNA-onderzoek ter bepaling van zijn DNA-profiel, ter opname in een landelijke DNA-databank en ter vergelijking van dat profiel met reeds in die databank aanwezige profielen bijzondere waarborgen dienen te worden aangelegd. Daartoe behoort het ter kennisgeving toesturen van het bevel aan de raadsman of raadsvrouw van de veroordeelde. Nu in casu de raadsvrouw van veroordeelde niet in kennis is gesteld van het bevel, is gehandeld in strijd met artikel 3 IVRK De bepaling van artikel 3 IVRK stelt dat de belangen van de minderjarige voorop gesteld dienen te worden. Nu deze fundamentele waarborg, zoals hiervoor is overwogen, niet is nageleefd, zal het bezwaarschrift gegrond worden verklaard. Beslissing: De rechtbank: Verklaart het bezwaarschrift gegrond; Beveelt de vernietiging van het op 4 juli 2007 bij veroordeelde afgenomen celmateriaal. Deze beschikking is gegeven op 29 augustus 2007 door mrs. J.A.G.F. Custers, F.R. Soutendijk en J.J.M. Wassenberg, van wie mr. J.A.G.F. Custers, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. J.J.M. Wassenberg.