Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2356

Datum uitspraak2005-11-10
Datum gepubliceerd2007-08-29
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 05/258
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht op aftrek van voorbelasting voor de aankoop van een motorschip. Toepassing van het nultarief op de levering van een motorschip niet op overtuigende wijze aangetoond.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht, belastingkamer Registratienummer: AWB 05/258 Uitspraakdatum: 10 november 2005 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [eiseres], gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats], eiseres, gemachtigde drs. K. Dijkstra te Rotterdam, en de inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord, verweerder, gemachtigde mr. A.J. Blank Ontstaan en loop van het geding 1.1 Verweerder heeft een verzoek van eiseres tot teruggaaf van omzetbelasting afgewezen. Voorts heeft verweerder aan eiseres over het tijdvak 1 oktober 2003 tot en met 31 oktober 2003 onder nummer [nummer] een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting van € 180.216,--, alsmede een boete van € 10.000,--. Tevens heeft verweerder een bedrag van € 4.695,-- aan heffingsrente berekend. 1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij zijn uitspraken op bezwaar de weigering van de teruggaaf, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. 1.3 Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft eiseres vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder en behoren tot de stukken van het geding. 1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2005 te Leeuwarden. Partijen zijn daar verschenen. 1.5 Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. 1.6 De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. De feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast: 2.1 Eiseres is exploitant van binnenschepen en heeft in het kader van de bedrijfsuitoefening in de loop van 2003 gekozen voor een groter en nieuwer schip. Het motorbeunschip "[X]", dat tot dat moment in gebruik was, is verkocht en het container-motorvrachtschip "[Y]" is aangekocht. Deze transacties zijn in eerste instantie overeengekomen met [Z] AG ([Z]) te [plaats] in Zwitserland. Naderhand heeft [Z] bedongen dat de levering van het motorschip "[Y]" via of door een andere ondernemer zou geschieden. 2.2 Met dagtekening 14 oktober 2003 heeft [Q Handel en Transport] BV te [plaats] in verband met de aankoop van het motorschip "[Y]" onder nummer "R 370042 A" een creditfactuur opgemaakt voor [Z] voor een bedrag van € 2.909.000,-- vermeerderd met 19% btw groot € 552.710,--. 2.3 Op 14 oktober 2003 zijn onder andere de onder 2.6 en 2.7 te vermelden transacties voorbereid op het kantoor van notaris mr. H. Steenhuis te Urk. Bij die gelegenheid is door [A] wegens de verkoop en levering van de "[Y]" een factuur opgemaakt bestemd voor eiseres. Deze factuur bevat de volgende relevante elementen: - leverancier: "[Q Handel en Transport] bv", [adres] - btw-nummer: [nummer] - KvK Rotterdam: [nummer] - datum: "14 oktober" (jaartal ontbreekt) - factuurnummer: R 370042 - afnemer: [eiseres], [adres] - omschrijving: verkocht en geleverd ms "[Y]", bouwjaar 2001, china 2980 ton, afmeting 1105 x b 11.45 x 3.50. Zoals gezien en goed bevonden op 16 juni 2003 te Rotterdam - afrekening: € 2.909.000,-- Aanbetaald door [eiseres] -/- € 725.000,-- Totaal btw (19%): € 552.710,-- Nog te betalen door [eiseres] € 2.736.710,-- Deze factuur is op 14 oktober 2003 overhandigd aan (een medewerker van) de notaris ter verwerking daarvan in de leveringsakte. De op deze factuur in rekening gebrachte omzetbelasting is niet op aangifte voldaan. 2.4 Met dagtekening 16 oktober 2003 heeft eiseres onder toepassing van het nultarief voor de verkoop van het motorbeunschip "[X]" aan [Z] een factuur tot een bedrag van € 1.043.694,50 uitgereikt. 2.5 Op 17 oktober 2003 heeft [Z] bij notariële akte het stalen container-motorvrachtschip "[Y]" gekocht van [Q] Machines en Transportmiddelen BV voor een prijs (exclusief btw) van € 2.700.000,--. Over de levering van het schip is bepaald dat deze niet in Nederland doch in Zwitserland zou geschieden. 2.6 Op 17 oktober 2003 heeft eiseres bij notariële akte het stalen container-motorvrachtschip "[Y]" gekocht van [Q] Machines en Transportmiddelen BV, gevestigd te [plaats]. De feitelijke levering van dit schip heeft terstond na het sluiten van de overeenkomst plaatsgevonden. Het schip bevond zich op dat moment in Nederland. De overeengekomen prijs bedroeg € 2.909.000,-- te vermeerderen met 19% omzetbelasting ad € 552.710,--. 2.7 Op 17 oktober 2003 heeft eiseres bij notariële akte het stalen motorbeunschip "[X]" verkocht en feitelijk geleverd aan [Z]. De overeengekomen koopprijs bedroeg € 1.043.694,50. In de akte wordt onder artikel 1, onder 2, vermeld dat koper het vaartuig zal uitvoeren uit Nederland. Wegens deze (voorgenomen) uitvoer door de koper heeft eiseres geen omzetbelasting in rekening gebracht. 2.8 De verkoop van het motorschip "[X]" vond plaats inclusief een bevrachtingsovereenkomst met een resterende looptijd van drie jaar. 2.9 Gedagtekend 17 november 2003 heeft eiseres haar aangifte omzetbelasting, strekkende tot een teruggaaf van € 570.795,--, ingediend over het tijdvak oktober 2003. Dit bedrag betreft blijkens de aangifte uitsluitend voorbelasting. In de aangifte is geen melding gemaakt van de onder 2.2 omschreven door eiseres verrichte levering. 2.10 Volgens het op 14 oktober 2003 door de Kamer van Koophandel Rotterdam afgegeven uittreksel van dossiernummer [nummer] uit het handelsregister is [A] als directeur zelfstandig bevoegd de besloten vennootschap "[Q] Machines en Transportmiddelen BV" te vertegenwoordigen. 2.11 Ten tijde van de bovenvermelde transacties stond het onder 2.3 vermelde btw-nummer op naam van "[B] BV". [Q Handel en Transport] BV noch [Q] Machines en Transportmiddelen BV was op 14 oktober 2003 bekend bij de Belastingdienst als ondernemer voor de omzetbelasting. Op 23 maart 2004 is de naam van "[B] BV" gewijzigd in "[Q] Machines en Transportmiddelen BV". Onder laatstgenoemde naam heeft deze vennootschap zich op 21 april 2004 bij de Belastingdienst geregistreerd voor de omzetbelasting. 2.12 Na op 28 november 2003 verleende machtiging daartoe van de arrondissementsrechtbank te Zwolle is de teboekstelling van het motorschip "[X]" op 3 december 2003 doorgehaald. De uitvoer van de "[X]" naar Zwitserland heeft plaatsgevonden op 23 februari 2004. 2.13 Na een onderzoek naar het vermelde verzoek om teruggaaf heeft verweerder op 2 juli 2004 aangekondigd dat over het tijdvak oktober 2003 geen teruggaaf zal worden verleend, maar dat een naheffingsaanslag van € 180.216 zal worden opgelegd. Bij brief van 2 juli 2004 is eiseres tevens in kennis gesteld van het voornemen tot het opleggen van een boete van € 10.000. 2.14 Op 7 juli 2004 is door de Belastingdienst in een "Verklaring omtrent de hoedanigheid van belastingplichtige" aangegeven dat [Q] Machines en Transportmiddelen BV te [plaats] onder nummer [nummer] aan de belasting over de toegevoegde waarde is onderworpen. 2.15 Bij brief van 9 september 2004 heeft verweerder het verzoek om teruggaaf afgewezen. 2.16 Bij brief van 9 september 2004 is aan eiseres medegedeeld dat een boete van € 10.000,-- zal worden opgelegd. 2.17 Met dagtekening 28 september 2004 is de onder 1.1 beschreven naheffingsaanslag met boete en heffingsrente aan eiseres opgelegd. 2.18 Op 6 oktober 2004 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Bij afzonderlijk schrijven heeft eiseres eveneens op 6 oktober 2004 bezwaar gemaakt tegen de weigering van de verzochte teruggaaf. 2.19 Op 11 januari 2005 heeft verweerder in hetzelfde geschrift zijn beslissing op de beide bezwaarschriften aan eiseres kenbaar gemaakt. Daarbij heeft hij aangekondigd dat met betrekking tot de naheffingsaanslag nog een formele uitspraak zal volgen, waarin voor de motivering zal worden verwezen naar het schrijven van 11 oktober 2005. Tevens heeft verweerder aangegeven dat met betrekking tot het bezwaar tegen de afwijzende teruggaafbeschikking geen afzonderlijke formele uitspraak zal volgen. 2.20 Met dagtekening 21 januari 2005 heeft verweerder de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gedaan. 2.21 Op 3 maart 2005 is het beroepschrift van eiseres ontvangen. Naar luid betreft het beroep zowel de afwijzing van het verzoek om teruggaaf ten aanzien van de aankoop van het motorschip "[Y]" als de naheffingsaanslag die is opgelegd ten aanzien van de verkoop van het motorschip "[X]". Het geschil 3.1 In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen: 3.1.1 Heeft verweerder uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om teruggaaf als bedoeld onder 2.9 en zo ja, is het daartegen ingestelde beroep ontvankelijk? 3.1.2 Heeft eiseres recht op aftrek van voorbelasting voor de aankoop van het motorschip "[Y]"? 3.1.3 Heeft eiseres de toepassing van het nultarief op de levering van het motorschip "[X]" op overtuigende wijze aangetoond door middel van boeken en bescheiden? 3.1.4 Het beroep is van rechtswege mede gericht tegen de opgelegde boete. 3.2 Eiseres is van mening dat verweerder nog definitief moet beslissen op het tegen de afwijzing van het teruggaafverzoek ingediende bezwaarschrift. Verder stelt eiseres zich op het standpunt dat een enkele formele tekortkoming in de naam van de leverancier op de aankoopfactuur niet in de weg staat aan het recht op aftrek van voorbelasting, omdat, mede gelet op de notariële akte, er geen twijfel bestaat over de hoedanigheid van de leverancier. Voorts is eiseres van mening dat de uitvoer van de "[X]" naar Zwitserland is aangetoond met een uitvoerdocument en een bewijs van herkomst. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. 3.3 Verweerder is van opvatting dat hij (ook) op het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om teruggaaf heeft beslist. Hij stelt zich verder op het standpunt dat het beroep enkel ziet op de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag. Daarbij verdedigt verweerder zijn beslissingen tot weigering van de teruggaaf en tot naheffing wegens onjuiste tarieftoepassing. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Beoordeling van het geschil Ontvankelijkheid beroep weigering teruggaaf 4.1 De rechtbank is van oordeel dat verweerders brief van 11 januari 2005, voor zover deze betrekking heeft op het bezwaar tegen de afwijzende teruggaafbeschikking, niet anders kan worden beschouwd als zijn uitspraak op dat bezwaarschrift, waarbij deze strekking van de brief redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest voor eiseres althans diens gemachtigde. Nu gesteld noch aannemelijk is geworden dat dit besluit later dan op 11 januari 2005 is verzonden, is de beroepstermijn gaan lopen op 12 januari 2005. De rechtbank overweegt dat het beroepschrift, met dagtekening 2 maart 2005, door haar is ontvangen op 3 maart 2005, zodat het buiten de beroepstermijn is ingediend. Bij gebreke van gebleken verschoonbare omstandigheden zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren voor zover dat is gericht tegen de uitspraak op bezwaar tegen de afwijzende teruggaafbeschikking. Voorbelasting 4.2 De rechtbank is van oordeel dat de onder 2.3 vermelde factuur niet aan eiseres het recht verleent op aftrek van voorbelasting wegens de aankoop van het motorschip "[Y]", reeds omdat daarop een andere leverancier is vermeld dan de rechtspersoon die blijkens de onder 2.6 vermelde akte het schip heeft verkocht en geleverd aan eiseres, zodat geen sprake is van een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur. Gelet hierop slaagt het beroep van eiseres op het besluit van 18 augustus 1982 (BTW 80) evenmin, aangezien de op de factuur vermelde rechtspersoon de prestatie niet heeft verricht. De rechtbank overweegt hierbij dat de onjuiste naamsvermelding niet valt aan te merken als een loutere verschrijving, omdat de factuur gelet op het vermelde onder 2.11 ook een andere bevreemding wekkende onjuistheid bevat. Op 14 oktober 2003 stond immers "[Q] Machines en Transportmiddelen BV" noch "[Q Handel en Transport] BV" maar een andere rechtspersoon bij de Belastingdienst onder het op de factuur vermelde BTW-nummer geregistreerd. Voor zover eiseres zich beroept op de deskundigheid en de zorgplicht van de ingeschakelde notaris aan wie de factuur ter hand zou zijn gesteld zonder dat eiseres de gelegenheid zou hebben gehad de factuur zelf op juistheid te controleren, overweegt de rechtbank dat, nu niet anders is komen vast te staan, er van moet worden uitgegaan dat de litigieuze factuur aan eiseres is uitgereikt, zodat dit beroep, wat daar overigens ook van zij, reeds hierom niet kan slagen. 4.3 De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder 2.6 vermelde notariële akte niet is aan te merken als een factuur als bedoeld in artikel 35 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB), omdat de eerdere afgifte van de onder 4.2 besproken factuur daaraan in de weg staat. Afgezien van omstandigheden als vooruitbetaling en creditering, die thans niet aan de orde zijn, veronderstelt het stelsel van de Wet OB dat per (groep van) prestatie(s) steeds één factuur wordt uitgereikt. Dubbele facturering zoals voorgestaan door eiseres is daarmee niet verenigbaar, nu een helder en duidelijk stelsel van facturering essentieel is ter bepaling van de omvang van de belastingschuld. 4.4 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat eiseres geen recht heeft op aftrek van voorbelasting wegens de aankoop van het motorschip "[Y]", zodat het recht op aftrek van voorbelasting over het tijdvak oktober 2003 is beperkt tot € 18.085,--. Nultarief 4.5 De verkoop van het motorschip "[X]" door eiseres aan [Z] heeft plaatsgevonden onder toepassing van het nultarief van de Wet OB. Voor toepassing van dit tarief moet volgens artikel 9, tweede lid, onder b, Wet OB juncto tabelpost II a-2 sprake zijn van uitvoer uit de Gemeenschap. Op grond van artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (KBOB) moet de aanspraak op toepassing van het nultarief blijken uit boeken en bescheiden. 4.6 De rechtbank is van oordeel dat eiseres, op wie de bewijslast rust, niet is geslaagd in het door middel van boeken en bescheiden op overtuigende wijze aantonen dat het motorschip "[X]" aansluitend op de feitelijke levering, die heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2003, is uitgevoerd naar Zwitserland. De tot de gedingstukken behorende uitvoerdocumenten kunnen slechts dienen tot bewijs van de uitvoer van de "[X]" naar Zwitserland op 23 februari 2004, terwijl de gedingstukken geen aanknopingspunten bevatten voor uitvoer op een eerder tijdstip. Eiseres heeft niet aangetoond dat eerdere uitvoer onmogelijk was. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan het aanbod van eiseres met een scheepslogboek van een ander schip, derhalve niet zijnde de "[X]", te bewijzen dat gedurende een deel van de periode tussen 17 oktober 2003 en 23 februari 2004 lage waterstanden in het bovendeel van de Rijn een eerdere op de levering van het schip aansluitende uitvoer naar Zwitserland zou hebben belet, nu het bewijs van deze stelling immers ruimte laat voor uitvoer op de dagen waarop de opvaart naar Basel wel mogelijk was, zodat de onmogelijkheid van een eerdere uitvoer daarmee niet kan worden aangetoond. Tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder is eiseres evenmin geslaagd in het vereiste bewijs dat sprake is geweest van zodanige motorpech dat uitvoer op een eerder tijdstip niet mogelijk was. 4.7 Eisers beroep op het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 1 augustus 2003, nr. DGB2003/3581M, VN 2003/51.28 faalt reeds omdat dat besluit specifiek betrekking heeft op pleziervaartuigen en er overigens geen aanleiding bestaat dit besluit in casu toe te passen. 4.8 De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder ter zake van de levering van de "[X]" terecht 19% omzetbelasting heeft nageheven tot een bedrag van € 198.301,-- verminderd met de onder 4.4 vermelde voorbelasting van € 18.085,--, zodat resteert € 180.216,--. Boete 4.9 Gelet op het ontbreken van afzonderlijke gronden gericht tegen de opgelegde boete kan de rechtbank volstaan met het oordeel dat zij, rekening houdend met de omstandigheden van het geval, de boete passend en geboden acht. Conclusie naheffing met boete 4.10 De rechtbank zal het beroep tegen de uitspraak op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag met boete ongegrond verklaren. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Beslissing De rechtbank - verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar tegen de afwijzing van de teruggaaf niet-ontvankelijk; - verklaart het beroep gericht tegen de uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag met boete ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.W. Keuning, voorzitter, en mrs. H.H.A. Fransen en P. van der Wal, rechters. De beslissing is op 10 november 2005 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M Hiemstra, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.