Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2397

Datum uitspraak2006-09-26
Datum gepubliceerd2007-08-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/6166 BESLU
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eiser heeft reeds eerder vergunning gevraagd voor het optreden als intermediair bij de verkoop van loten voor buitenlandse loterijen op de Nederlandse markt. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen op de grond dat de Wet op de Kansspelen (Wok) niet voorziet in de mogelijkheid vergunning te verlenen voor het bevorderen van kansspelen in de zin van artikel 1, onder b, van de Wok. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt, zodat het rechtens onaantastbaar is geworden. De weigering de gevraagde vergunning te verlenen, met betrekking tot het zelfstandig organiseren van een permanente loterij in Nederland, steunt op de overweging dat op grond van het geldende, restrictieve kansspelbeleid geen vergunningen voor (semi-)permanente loterijen worden afgegeven. Het beroep is ongegrond.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht tweede afdeling, meervoudige kamer Reg. nr. AWB 05/6166 BESLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de Minister van Justitie, verweerder. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 23 maart 2005 heeft verweerder de op 4 februari 2005 namens eiser ingediende aanvraag voor een vergunning voor - het optreden als intermediair op de Nederlandse markt voor vier buitenlandse loterijen, te weten Süddeutschen Klassenlotterie, Nordwestdeutschen Klassenlotterie, Österreichischen Klassenlotterie en, onder voorbehoud, de Spaanse Loteria National, en - het zelfstandig organiseren van een permanente loterij in Nederland afgewezen. Bij besluit van 25 juli 2005 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 31 augustus 2005, ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Het beroep is op 6 september 2006 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. dr. C.P.M. van Houte. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. C.M. Bitter en mr. P.A. de Jong. Motivering Ingevolge artikel 1 van de Wet op de Kansspelen (Wok), voor zover hier van belang, is het verboden: a. gelegenheid te geven om mee te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door een kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend; b. de deelneming hetzij aan een onder a. bedoelde gelegenheid, gegeven zonder vergunning ingevolge deze wet, hetzij aan een overeenkomstige gelegenheid, gegeven buiten het Rijk in Europa, te bevorderen of daartoe voor openbaarmaking of verspreiding bestemde stukken in voorraad te hebben. Ingevolge artikel 3 van de Wok kan voor een gelegenheid als in artikel 1, onder a. bedoeld vergunning worden verleend, indien deze gelegenheid wordt opengesteld uitsluitend ten einde met de opbrengst daarvan enig algemeen belang te dienen. Indien de prijzen een gezamenlijke waarde hebben van meer dan € 4500 is de Minister van Justitie beslissingsbevoegd. Eiser heeft reeds eerder, bij brief van 2 juni 2004, vergunning gevraagd voor het optreden als intermediair bij de verkoop van loten voor buitenlandse loterijen op de Nederlandse markt. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 2 september 2004 afgewezen op de grond dat de Wok niet voorziet in de mogelijkheid vergunning te verlenen voor het bevorderen van kansspelen in de zin van artikel 1, onder b, van de Wok. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt, zodat het rechtens onaantastbaar is geworden. Voor zover de thans in geding zijnde aanvraag betrekking heeft op het optreden als intermediair voor buitenlandse loterijen is sprake van een herhaalde aanvraag. De rechterlijke toetsing van een besluit op een herhaalde aanvraag is beperkt tot de beoordeling van de vraag of zich na het eerdere in rechte onaantastbare besluit - in dit geval het besluit van 2 september 2004 - nieuw gebleken feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, die tot heroverweging noopten. Verwezen wordt naar -onder meer- de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 1998, JB 1998, nr.258, en van 4 april 2003, AB 2003, nr. 315. Eiser heeft bij zijn aanvraag geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht. Dat de nieuwe aanvraag betrekking heeft op het optreden als tussenpersoon voor vier met name genoemde loterijen is niet te beschouwen als een nieuwe omstandigheid, omdat het aantal loterijen waarvoor eiser optreedt, voor de beoordeling van de aanvraag niet van belang is. Gelet op artikel 4:6 van de Awb mocht verweerder er daarom mee volstaan dit deel van de aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit. Al hetgeen eiser tegen het besluit heeft aangevoerd doet hieraan niet af, omdat het niet gaat om nieuwe feiten of omstandigheden, maar om argumenten, die evenzeer hadden kunnen worden ingebracht tegen het eerder genomen besluit. De vraag of het verbod, neergelegd in artikel 1, aanhef en onder b van de Wok, in strijd is met artikel 49 van het EG-Verdrag behoeft daarom geen bespreking. Het beroep is in zoverre ongegrond. Met betrekking tot de aanvraag, voor zover die strekt tot het zelfstandig organiseren van een permanente loterij in Nederland, wordt het volgende overwogen. De weigering de gevraagde vergunning te verlenen steunt op de overweging dat op grond van het geldende, restrictieve kansspelbeleid geen vergunningen voor (semi-)permanente loterijen worden afgegeven. Dit beleid is uiteengezet in de derde voortgangsrapportage kansspelen van 10 februari 2005 (TK 2004-2005, 24557 en 29800, nr. 47). Verweerder vindt steun voor de voortzetting van dit beleid in de bevindingen van een onderzoek naar de behoefte aan goede doelen loterijen, die erop neerkomen dat consumenten, goede doelen organisaties en kansspelaanbieders niet of nauwelijks behoefte hebben aan nieuwe loterijen. Eiser stelt primair dat het vergunningstelsel van de Wok strijdig is met artikel 49 EG-Verdrag, omdat sprake is van een ongeoorloofde beperking van het vrije verkeer van diensten. Van een restrictief en samenhangend beleid tegen onder andere gokverslaving kan zijns inziens niet worden gesproken. Hij betwist de uitkomsten van het onderzoek waarop verweerder zich beroept en bestrijdt dat het beleid noopt tot weigering van de gevraagde vergunning. De toepassing van het beleid levert zijns inziens verboden staatssteun op in de zin van artikel 87 EG-Verdrag. Vast staat dat het vergunningstelsel van de Wok een beperking inhoudt van het in artikel 49 EG-Verdrag verankerde beginsel van vrij verkeer van diensten. Het Hof van Justitie van de Europese gemeenschap heeft in een reeks van arresten geoordeeld dat een dergelijke beperking slechts is toegestaan, indien zij wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang. De beperkingen die zijn gebaseerd op gronden als consumentenbescherming, fraudebestrijding en voorkomen van gokverslaving, moeten geschikt zijn om deze doelstelling te verwezenlijken, dat wil zeggen ertoe bijdragen dat de kansspelactiviteiten op samenhangende en stelselmatige wijze worden beperkt. De beperkingen moeten zonder onderscheid worden toegepast en mogen niet verder gaan dan noodzakelijk is ter bereiking van het gestelde doel. Volgens het arrest van 6 november 2003 (Gambelli, zaaksnummer C-243/01) is het aan de nationale rechter om na te gaan of de regeling waarin de beperkingen zijn gesteld, gelet op de wijze waarop zij in concreto wordt toegepast, daadwerkelijk beantwoordt aan de ter rechtvaardiging ervan aangevoerde doelstellingen en of de uit die regeling voortvloeiende beperkingen, gelet op de doelstellingen, niet onevenredig zijn. In zijn arrest van 18 februari 2005, NJ 2005, nr. 404, heeft de Hoge Raad het oordeel uitgesproken dat de aan de Wok ten grondslag liggende doelstellingen, te weten het beschermen van het publieke belang bij het inperken van fraudegevoeligheid en excessieve goklust, de beperking die het vergunningstelsel van de Wok inhoudt rechtvaardigen. Met dit arrest is eerdere rechtspraak onderschreven, waarin artikel 1, aanhef en onder a, van de Wok niet in strijd is geacht met artikel 49 EG-Verdrag, mede omdat de hieruit voortvloeiende beperkingen niet discrimineren, daadwerkelijk beantwoorden aan de ter rechtvaardiging genoemde doelstellingen en niet onevenredig zijn. In de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 31 augustus 2006, gewezen nadat verweerder bij brief van 21 oktober 2004 vragen van de rechtbank over de toepassing van het kansspelbeleid in de praktijk had beantwoord, is geoordeeld dat het kansspelbeleid op samenhangende en stelselmatige wijze de deelname aan kansspelen beperkt. Het voorzien in een beperkt, sterk gereguleerd aanbod is niet in strijd geacht met dit beleid. De rechtbank heeft het Nederlandse kansspelbeleid niet in strijd met artikel 49 EG-Verdrag geoordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover thans anders te oordelen. In de brief van 10 februari 2005 aan de Tweede Kamer heeft verweerder verantwoording afgelegd over het gevoerde beleid en uiteengezet dat en waarom hij het thans onwenselijk acht het loterijaanbod te vergroten. De weigering eiser een vergunning te verlenen past in het beleid. Eisers betoog dat het beleid is gebaseerd op ondeugdelijk onderzoek en op een onjuiste inschatting van de behoefte aan geld voor goede doelen, wordt verworpen. De omstandigheid dat de beperkte kring van vergunninghouders, waaronder de Staatsloterij, inkomsten verwerft die aan niet-vergunninghouders worden onthouden, is een gevolg van het beleid. Dit is echter niet aan te merken als verboden staatssteun in de zin van artikel 87 EG-Verdrag, alleen al omdat geen sprake is van bekostiging met staatsmiddelen. Er is geen reden om te oordelen dat ten gunste van eiser van het beleid had moeten worden afgeweken. De vraag of inwilliging van de aanvraag de gokverslaving of andere risico’s daadwerkelijk vergroot, behoefde, anders dan eiser stelt, niet te worden onderzocht. Verwezen wordt naar rechtsoverweging 3.6.3 van het genoemde arrest van de Hoge Raad. Er is geen aanwijzing dat de persoon van eiser, dan wel de omstandigheid dat hij geen Nederlander is, een rol heeft gespeeld bij besluitvorming. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten de gevraagde vergunning te weigeren en heeft dit besluit op goede gronden gehandhaafd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mrs. C.C. Dedel-van Walbeek, C.F. de Lemos Benvindo en C.I. Blok-Bitter en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.