Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2642

Datum uitspraak2005-12-21
Datum gepubliceerd2007-09-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/1241 IB/PVV en AWB 05/1243 IB/PVV
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil of eiser met het kweken van hennep belastbaar inkomen uit werk en woning heeft behaald. Indien deze vraag in bevestigende zin moet worden beantwoord, is voorts het bedrag van het met het kweken van hennep behaalde belastbare inkomen uit werk en woning in geschil.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Registratienummers: AWB 05/1241 IB/PVV en AWB 05/1243 IB/PVV Uitspraakdatum: 21 december 2005 Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [X], wonende te [Z], eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst te [P], verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2002 en 2003 met dagtekening 28 juni 2004 voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd. Beide aanslagen zijn berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een verzamelinkomen van € 86.500. Eiser heeft tegen deze voorlopige aanslagen tijdig bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 20 januari 2005 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Bij brieven van 1 maart 2005, op dezelfde datum ingekomen bij de rechtbank, en nader gemotiveerd bij brief van 2 mei 2005, heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2005 te 's Gravenhage. Daar is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde [...]. Namens verweerder is [...] verschenen. 2. De feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Bij een inval op 9 februari 2001 heeft de politie in een schuur bij de woning van eiser (hierna: de schuur) 319 hennepplanten, alsmede een volledig ingerichte hennepkwekerij aangetroffen. Tot de inrichting behoorden 17 lampen van 400 Watt. 2.2. Op 12 november 2002 heeft de politie opnieuw een inval bij eiser gedaan. Zij trof daarbij in een aan eiser toebehorende loods (hierna: de loods) een volledig ingerichte hennepkwekerij aan. Tot de inrichting behoorden 60 lampen van 600 Watt. 2.3. Bij de inval op 12 november 2002 is geconstateerd dat de voor de hennepkwekerij benodigde energie werd afgetapt vóór de meter. 2.4. Bij een volgende inval op 16 maart 2004 trof de politie kweekapparatuur en resten van hennepplanten aan. 2.5. Op basis van hetgeen bij de invallen is aangetroffen en geconstateerd heeft het energiebedrijf het energieverbruik over de periode 12 november 2001 tot 12 november 2002 geschat op 169.162 kilowatt. Ter zake is aan eiser een bedrag van € 27.410 in rekening gebracht. Van dit bedrag heeft een derde, waarvan eiser desgevraagd de identiteit niet heeft willen prijsgeven, een gedeelte, groot € 13.500, contant betaald aan het energiebedrijf. 2.6. De energienota voor de periode 28 april 2003 tot en met 31 maart 2004 laat een negatief energiegebruik zien van 18.681 kilowatt. Op grond hiervan heeft het energiebedrijf geconcludeerd dat de stand van de energiemeter is teruggedraaid. 2.7. Eiser is ter zake van het kweken van hennep strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld. 3. Geschil 3.1. Tussen partijen is in geschil of eiser in 2002 en 2003 met het kweken van hennep belastbaar inkomen uit werk en woning heeft behaald. Indien deze vraag in bevestigende zin moet worden beantwoord, is voorts het bedrag van het met het kweken van hennep behaalde belastbare inkomen uit werk en woning in geschil. 3.2. Eiser neemt het standpunt in dat van met het kweken van hennep behaald inkomen uit werk en woning geen sprake is. Ter onderbouwing van dit standpunt voert hij - samengevat - het volgende aan. Eiser is psychiatrisch patiënt. Hij had daardoor geen werk en werd door familieleden onderhouden. Eiser heeft in 2001 uitsluitend voor privé gebruik hennep geteeld; na de politie-inval in dat jaar heeft hij de kweek niet hervat. Medio 2002 heeft eiser de hennepkweek, ook dit maal uitsluitend voor privé gebruik, weer opgepakt. Na de politie-inval op 12 november 2002 is hij er definitief mee gestopt. Bij de hennepkweek gebruikte eiser 200 plantjes en 15 lampen van 400 Watt. Van bedrijfsmatig telen van hennep is geen sprake. Het energieverbruik was veel lager dan dat, waarvan verweerder is uitgegaan. De door verweerder bij de berekening van het belastbare inkomen gehanteerde ervaringscijfers missen feitelijke grondslag en zijn in ieder geval niet van toepassing met betrekking tot de activiteiten van eiser. De situatie in 2003 verschilde wezenlijk van die in 2002. De schuur waarin de teelt volgens verweerder zou hebben plaatsgevonden, stond sinds de politie-inval op 12 november 2002 geheel leeg. Er was geen apparatuur meer aanwezig en er is geen teelt en geen oogst geweest in 2003. Ter zitting heeft eiser nog gesteld dat hij de schuur en de loods aan een derde ter beschikking heeft gesteld en dat deze derde de onder 2 genoemde betaling van € 13.500 heeft gedaan. 3.3. Verweerder neemt het standpunt in dat de voorlopige aanslagen op goede gronden en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Ter adstructie heeft hij - samengevat - het volgende aangevoerd. Uitgaande van het door het energiebedrijf geschatte energieverbruik voor de periode 12 november 2001 tot 12 november 2002, het energieverbruik van de bij de inval in 2001 aangetroffen lampen en apparatuur (464 KW per dag), het gemiddelde tijdsverloop van het stekken van de hennepplanten tot en met de oogst van hennep (ervaringscijfer: 56 dagen; hieruit leidt verweerder af dat er tenminste 5 oogsten per jaar plaatsvonden), het aantal bij de inval in 2001 in beslag genomen hennepplanten (319), de gemiddelde opbrengst per oogst per hennepplant (ervaringscijfer: 22 gram), de winst per kilo geoogste hennep (ervaringscijfer: € 2.500) en de door eiser in verband met de hennepkweek gemaakte kosten (stelpost: € 1.000), bedraagt het met de hennepkweek door eiser in 2002 behaalde voordeel tenminste € 86.500. Omdat verweerder niet beschikt over enigszins betrouwbare gegevens over het energieverbruik in 2003, heeft hij voor dat jaar de methode, waarmee hij het in 2002 behaalde voordeel heeft berekend, niet kunnen toepassen. Uit het terugdraaien van de stand van de energiemeter leidt verweerder af dat ook in 2003 sprake was van een aanzienlijk energieverbruik. Deze omstandigheid, in combinatie met hetgeen bij de invallen in 2002 en 2004 is aangetroffen, maakt aannemelijk dat eiser zich in 2003 eveneens met de hennepkweek heeft beziggehouden en daarmee tenminste hetzelfde netto resultaat heeft behaald als in 2002. De omvang van de hennepkweek ontkracht de stelling van eiser dat sprake is van kweken uit liefhebberij. Voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat de hennepkweek in de jaren 2002 en 2003 niet ononderbroken heeft plaatsgevonden, neemt verweerder het standpunt in dat het met de kweek in elk van beide jaren behaalde voordeel tenminste € 52.500 bedraagt, hetgeen - uitgaande van de hiervoor geschetste berekeningswijze - correspondeert met 3 oogsten per jaar. Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat de genoemde ervaringscijfers zijn verstrekt door de Politie Haaglanden, dat de door eiser met de hennepkweek behaalde voordelen zijn aan te merken als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001(hierna: de Wet), dat het bepaalde in artikel 3.95 van de Wet, gelezen in samenhang met artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet, aan de aftrek van in verband met de hennepkweek gemaakte kosten, zoals de energiekosten, in de weg staat en dat, gelet op de zo-even vermelde wetsbepalingen, de stelpost voor de kosten van € 1.000 ten onrechte op het behaalde voordeel in mindering is gebracht. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Verweerder ontleent zijn bevoegdheid om voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen op te leggen aan artikel 13 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Daarin is - voor zover hier van belang - met betrekking tot het bedrag van de voorlopige aanslag bepaald dat dit niet uit mag gaan boven het bedrag waarop de definitieve aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld. Bij de toetsing van een voorlopige aanslag dient de rechter er derhalve rekening mee te houden dat een voorlopige aanslag, vooruitlopend op de latere definitieve formalisering van de belastingschuld, slechts een vaststelling van het vermoedelijke beloop van de belastingschuld behelst. 4.2. De rechtbank acht aannemelijk dat in de schuur en in de loods in 2002 en 2003 hennep is gekweekt op een schaal, die de kweek voor privé gebruik verre overschrijdt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen is geconstateerd en aangetroffen bij de politie-invallen in 2001, 2002 en 2004, de facturering en gedeeltelijke betaling van een groot bedrag voor energiegebruik in 2002 en het - door eiser niet betwiste - terugdraaien van de stand van de energiemeter. 4.3. Eiser heeft zijn stelling dat hij de schuur en de loods, waarin de hennepkweek plaatsvond , niet zelf gebruikte doch aan een derde ter beschikking stelde, tegenover de betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat eiser zelf voor het kweken van hennep strafrechtelijk is vervolgd en veroordeeld. 4.4. Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank aannemelijk dat eiser in 2002 en 2003 een hennepkwekerij dreef. 4.5. Verweerder heeft het door eiser met de hennepkwekerij behaalde voordeel vóór aftrek van kosten op de onder 3.3. aangegeven wijze berekend op € 87.500 per jaar. Met deze berekening geeft de verweerder een aannemelijke onderbouwing van de voorlopige aanslagen, met dien verstande dat verweerder tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de hennepkwekerij gedurende 2002 en 2003 zonder onderbreking in bedrijf is geweest. Gelet op de inbeslagneming van hennepplanten en apparatuur bij de politie-invallen in 2001 en 2002 hecht de rechtbank geloof aan eisers stelling, dat er na elke inval een periode is verstreken waarin geen hennepkweek plaatsvond. Derhalve zijn de voorlopige aanslagen naar het oordeel van de rechtbank vastgesteld tot hogere bedragen dan die, waarop de definitieve aanslagen vermoedelijk zullen kunnen worden vastgesteld. 4.6. Voor het geval de rechtbank zou oordelen gelijk zij hiervoor onder 4.5. heeft geoordeeld, heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het bruto voordeel op € 52.500 per jaar moet worden gesteld. Dit bedrag heeft verweerder berekend op de wijze die hij ook heeft gebruikt bij de vaststelling van de voorlopige aanslagen, met dien verstande dat hij ditmaal is uitgegaan van 3 oogsten per jaar. De rechtbank acht het aldus berekende bedrag, behoudens door eiser te leveren tegenbewijs, aannemelijk. 4.7. Eiser heeft het zo-even bedoelde tegenbewijs niet geleverd. De niet met enig bewijs gestaafde stellingen van eiser over het aantal door hem gebruikte hennepplanten, de hoeveelheid door hem gebruikte apparatuur en zijn geringe vaardigheid in de hennepkweek zijn daartoe onvoldoende. Eisers evenmin onderbouwde stelling dat de door hem gekweekte hennep uitsluitend bestemd was voor privé gebruik acht de rechtbank, na hetgeen hiervoor is overwogen, ongeloofwaardig. 4.8. Gelet op het een en ander is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de vaststelling van de voorlopige aanslagen voor de bepaling van de bedragen waarop de definitieve aanslagen voor de jaren 2002 en 2003 vermoedelijk zullen worden vastgesteld, had moeten uitgaan van een met de hennepkweek behaald bruto voordeel van € 52.500 in elk van beide jaren. 4.9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op hetgeen is komen vast te staan en hiervoor is overwogen, op goede gronden het met de hennepkweek behaalde voordeel gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden. Voor aftrek van in verband met de hennepkweek gemaakte kosten, waaronder de energiekosten, is, gelet op artikel 3.95 van de Wet, gelezen in samenhang met artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de Wet, geen plaats. Derhalve dient het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden op het onder 4.8. genoemde bruto voordeel van € 52.500 te worden gesteld. 5. Conclusie Het beroep is gegrond. De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en de voorlopige aanslagen voor de jaren 2002 en 2003 verminderen tot voorlopige aanslagen, berekend naar een belastbaar inkomen uit woning en werk en een verzamelinkomen van € 52.500. 6. Proceskosten In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiser in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (samenhangende zaken; 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. 7. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden besluiten en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats van de vernietigde besluiten treedt; - vermindert de voorlopige aanslagen tot voorlopige aanslagen, berekend naar een belastbaar inkomen uit woning en werk en een verzamelinkomen van € 52.500, en overigens met inachtneming van de elementen die bij het vaststellen daarvan in aanmerking zijn genomen; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden; en - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser voor beide zaken betaalde griffierecht van € 74 vergoedt. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. K.M. Braun en mr. J.J.B. Hulst. De beslissing is op 21 december 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. F.C. Hover, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum: - hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel - beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd. Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie. Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.