Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2649

Datum uitspraak2007-08-28
Datum gepubliceerd2007-08-31
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers311074 CV EXPL 07-1423
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gedaagde heeft na een uitzending van het televisieprogramma Opsporing Verzocht, onder een schuilnaam en “als geintje” gemeld dat een met naam en adres genoemde derde verantwoordelijk was voor een schietincident, terwijl hij wist dat deze derde niet de dader was. Eiseres wenst de kosten die hierdoor zijn gemaakt te verhalen op gedaagde. De vordering wordt afgewezen, kostenverhaal via het privaatrecht zou een onaanvaardbare doorkruising zijn van de publiekrechtelijke regelingen.


Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN Sector Kanton – Locatie Zutphen Zaaknummer: 311074 CV EXPL 07-1423 afschrift aan beide partijen d.d. verstekvonnis van de kantonrechter d.d. 28 augustus 2007 inzake de rechtspersoon naar publiekrecht de Politie Regio Rotterdam-Rijnmond te Rotterdam, eiseres, gemachtigde: mr. M.A.T. Schroots, advocaat te Rotterdam, rolgemachtigde: P. Weij, deurwaarder te Zutphen, tegen [gedaagde], wonende te [adres en woonplaats], gedaagde, niet verschenen. 1. Het procesverloop Dit verloop blijkt uit: - de dagvaarding van 24 juli 2007. 2. Beoordeling 2.1 Eiseres vordert veroordeling bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, van gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te betalen € 1.496,61, zulks met nevenvorderingen als in de dagvaarding vermeld. 2.2 Eiseres legt daaraan (samengevat) het volgende ten grondslag. Gedaagde heeft bekend dat hij, na een uitzending van het televisieprogramma Opsporing Verzocht, onder een schuilnaam en “als geintje” heeft gemeld dat een met naam en adres genoemde derde verantwoordelijk was voor een schietincident op 30 juli 2006 in Rotterdam, terwijl hij wist dat deze derde niet de dader was. Daarmee heeft gedaagde artikel 188 van het Wetboek van Strafrecht overtreden en ook los daarvan gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, nu niet alleen die derde is geschaad in eer en goede naam, maar ook duidelijk was dat de politie op basis van de melding onderzoek zou verrichten dat niet kon leiden tot aanhouding van de dader of voortgang in het onderzoek. Met als enig doel het beschadigen van die derde heeft gedaagde aldus onnodige politie-inzet bewerkstelligd die beter aan andere zaken had kunnen worden besteed, waardoor hij aansprakelijk is voor kosten, aldus nog steeds eiseres. 2.3 De kantonrechter overweegt vooreerst dat eiseres blijkens artikel 21 lid 4 van de Politiewet 1993 een rechtspersoon naar publiekrecht is. 2.4 Nu gedaagde in rechte niet is verschenen, wordt jegens hem verstek verleend en dient de kantonrechter te beoordelen of de vordering onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daaromtrent wordt het volgende overwogen, zulks mede onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2003, LJN AF2835. 2.5 De kantonrechter stelt voorop dat de kosten die eiseres wenst te verhalen op gedaagde, zijn gemaakt in het kader van haar in het strafrecht wortelende bevoegdheid tot opsporing van strafbare feiten. De kosten van een dergelijk onderzoek worden in het algemeen niet afgewenteld op individuele burgers. De publiekrechtelijke regelgeving waarin de bevoegdheden van eiseres hun grondslag vinden, namelijk het Wetboek van Strafvordering en de Politiewet 1993, houden geen afwijking in van dit uitgangspunt en voorzien niet in de mogelijkheid van kostenverhaal, ook niet in gevallen waarin de kosten opzettelijke en nodeloos zijn veroorzaakt. Kostenverhaal via het privaatrecht, zoals eiseres voorstaat, zou dan een onaanvaardbare doorkruising zijn van de publiekrechtelijke regelingen. Gelet hierop dient de vordering te worden ontzegd. 2.6 Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. 3. Beslissing De kantonrechter, recht doende: wijst de vordering af. Aldus gewezen door mr. J.A.M. Smulders, kantonrechter te Zutphen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.