Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2677

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-08-31
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers293162 HA RK 07-891
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beschikking op schriftelijk verzoek tot wraking in strafzaak. Niet voldaan aan het wettelijk voorschrift dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. Dit betekent dat verzoeker niet in zijn verzoek kan worden ontvangen en dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek.


Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage Meervoudige wrakingskamer Wrakingsnummer 2007/14 rekestnummer: 293162 HA RK 07-891 parketnummer 09/755143-06 datum beschikking: 31 augustus 2007 BESCHIKKING op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), in de zaak van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, raadsman: mr. A.H. Albertz, advocaat te Leiden, tegen mrs. [vice-president A], [rechter B] en [[rechter C], vice-president respectievelijk rechters in de rechtbank te 's-Gravenhage, verweerders. 1. Voorgeschiedenis en het procesverloop 1.1. Verzoeker is gedagvaard om op 1 juni 2007 te verschijnen voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. 1.2. Op 30 mei 2007 heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris om een mini-instructie verzocht, onder andere teneinde de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] te horen. Op 31 mei 2007 heeft de rechter-commissaris de raadsman bericht dat dit verzoek niet in behandeling kon worden genomen. 1.3. Tijdens de zitting van de meervoudige kamer, bestaande uit mrs. [vice-president A], [rechter B] en [rechter C], van 1 juni 2007 heeft de raadsman de rechtbank verzocht de behandeling ter zitting aan te houden voor verder onderzoek en daarbij verwezen naar zijn verzoek aan de rechter-commissaris van 30 mei 2007. De rechtbank heeft het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] toegewezen en het verzoek tot het horen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 4] afgewezen. 1.4. De raadsman van verzoeker heeft het proces-verbaal van de zitting van 1 juni 2007 op 25 juli 2007 ontvangen. 1.5. Bij brief van 2 augustus 2007, binnengekomen bij de rechtbank op 6 augustus 2007, heeft de raadsman het wrakingsverzoek gedaan. 1.6. Mr. [vice-president A] heeft bij brief van 16 augustus 2007, mede namens mr. [rechter C], meegedeeld dat zij geen van beiden in de wraking berusten. In dezelfde brief heeft hij hun standpunt met betrekking tot het verzoek kenbaar gemaakt. Daarnaast heeft hij meegedeeld dat mr. [rechter B] wegens vakantie niet in staat is op het verzoek te reageren. 2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek 2.1. Het wrakingsverzoek is op 27 augustus 2007 ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Daarnaast is de officier van justitie, mr. [D], verschenen. Het wrakingsverzoek is door de raadsman aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht. De officier van justitie heeft zijn standpunt met betrekking tot het verzoek uiteengezet. 3. Het standpunt van verzoeker 3.1. Volgens verzoeker heeft de rechtbank zich reeds aan het begin van de zitting op 1 juni 2007 een oordeel gevormd, te weten dat verzoeker van een van de ten laste gelegde feiten moest worden vrijgesproken. Dit oordeel blijkt uit de volgende passage in het proces-verbaal: "Voor het horen van de heer [getuige 2] bestaat op dit moment geen noodzaak, mede gezien het feit dat de officier van justitie ten aanzien van het deze getuige betreffende feit vrijspraak zal vragen. Mocht de rechtbank op een later moment daar anders over denken, dan kan alsnog worden besloten tot het horen van deze getuige". Volgens verzoeker heeft de rechtbank aldus blijk gegeven van vooringenomenheid. 4. Het standpunt van mrs. [vice-president A] en [rechter C] 4.1. Mrs. [vice-president A] en [rechter C] hebben primair betoogd dat het verzoek om wraking niet is gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden, zodat verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard. 4.2. Voorts hebben mrs. [vice-president A] en [rechter C] aangevoerd dat de meervoudige strafkamer slechts een oordeel heeft gegeven over de noodzaak om de getuige [getuige 2] te horen, niet over de schuld of onschuld van verzoeker. Dit betekent volgens hen dat het verzoek moet worden afgewezen. 5. Het standpunt van de officier van justitie 5.1. De officier van justitie heeft zich primair aangesloten bij het betoog van mrs. [vice-president A] en [rechter C] dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek omdat het verzoek niet tijdig is gedaan. 5.2. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat het enkele afwijzen van een verzoek om een getuige te horen volgens vaste jurisprudentie geen grond voor wraking oplevert. De meervoudige strafkamer heeft volgens de officier van justitie slechts onder voorbehoud een beslissing gegeven over de noodzaak om getuige [getuige 2] te horen, zodat van enige vooringenomenheid geen sprake kan zijn. De officier van justitie heeft de rechtbank dan ook subsidiair verzocht het verzoek af te wijzen. 6. Beoordeling 6.1. Artikel 513, eerste lid, Sv bepaalt dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. 6.2. Een proces-verbaal is een zakelijke weergave van het verhandelde ter zitting. De motivering van de afwijzing van het verzoek tot het horen van getuige [getuige 2] blijkt uit het proces-verbaal, zodat ervan moet worden uitgegaan dat deze ter zitting is uitgesproken. Verzoeker heeft de inhoud van het proces-verbaal ook niet betwist. Onder die omstandigheden had het op de weg van verzoeker gelegen het wrakingsverzoek op of kort na de zitting van 1 juni 2007 te doen. 6.3. De raadsman van verzoeker heeft aangevoerd dat de verschillende overwegingen van de rechtbank, die op de zitting in een ver verwijderd verband zijn uitgesproken, pas in het proces-verbaal met elkaar in verband worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit het voorgaande niet anders, nu vaststaat dat deze overwegingen ter zitting zijn uitgesproken en aldus op dat moment aan verzoeker kenbaar zijn geworden. 6.4. Het verzoek is op 6 augustus 2007 bij de rechtbank binnengekomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat daarmee niet is voldaan aan het wettelijk voorschrift dat het wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden. 6.5. Dit betekent dat verzoeker niet in zijn verzoek kan worden ontvangen en dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek. 7. Beslissing De rechtbank: verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking; beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, Sv wordt toegezonden aan: - de verzoeker p/a zijn raadsman mr. Albertz; - de officier van justitie mr. [D]; - de rechters mrs. [vice-president A], [rechter B] en [rechter C]. Deze beschikking is op 31 augustus 2007 in raadkamer gegeven door mrs. A.H.T. De Boer, I.D. Bellaart en J.G.J. Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Schaberg als griffier.