Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2789

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-000024-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

PROMIS. 1. Bewijsverweren, 2. (Voorw.) opzet, 3. Noodweer (exces), 4. Strafmaat


Uitspraak

Parketnummer: 20-000024-07 Uitspraak : 30 augustus 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 22 december 2006, parketnummer 02-801089-06 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1986, wonende te [woonplaats], [adres], thans verblijvende in Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda, waarbij: - verdachte - kort weergegeven - terzake van poging tot doodslag (feit 1), openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen (feit 2) en goederen (feit 4) en bedreiging met zware mishandeling meermalen gepleegd (feit 3 subsidiair) werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met afrek van voorarrest waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht; - aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht werd opgelegd tot een bedrag van EUR 2.500,-- subsidiair 50 dagen hechtenis; - de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] werd toegewezen tot datzelfde bedrag; - de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Breda d.d. 15 oktober 2005, parketnummer 02-811043-05, aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden werd gelast. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht. De vordering van de advocaat-generaal houdt in dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende: - bewezen zal verklaren hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2, 3 primair (impliciet subsidiair) en onder 4 ten laste is gelegd en hem te dier zake zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht; - aan verdachte zal opleggen de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht tot een bedrag van EUR 2.500,-- subsidiair 50 dagen hechtenis; - de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal toewijzen tot datzelfde bedrag; - de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Breda d.d. 15 oktober 2005 aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden zal gelasten. De verdediging heeft: * primair vrijspraak bepleit van het onder 1 en 3 ten laste gelegde en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de bewezen verklaring van het onder 2 en 4 ten laste gelegde; * subsidiair ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde ontslag van alle rechtsvervolging bepleit; * met betrekking tot de op te leggen straf of maatregel naar voren gebracht dat verdachte tot een minder zware straf veroordeeld dient te worden dan in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd; * met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit dat deze vordering wordt afgewezen; * met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij bepleit dat deze vordering wordt afgewezen. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd. Tenlastelegging Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat: 1. primair hij op of omstreeks 10 september 2006 te Waalwijk, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een afgebroken bierflesje, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans éénmaal in diens hals, althans in diens lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair hij op of omstreeks 10 september 2006 te Waalwijk, opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de hals, waarbij de sternocleidomastoideus deels was doorgesneden met uitgebreid vasculair- en zenuwletsel, heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer 1] met een afgebroken bierflesje, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans éénmaal in diens hals, althans in diens lichaam te steken en/of te snijden; meer subsidiair hij op of omstreeks 10 september 2006 te Waalwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een afgebroken bierflesje, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal in diens hals, althans in diens lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 10 september 2006 te Waalwijk, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Grotestraat en/of de Wilhelminastraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welk geweld bestond uit het gooien van een of meer dranghekken in de richting van en/of tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en/of het gooien van een fiets in de richting van en/of tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en/of het gooien van een (keuken)trap in de richting van en/of tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of een of meer andere perso(o)n(en) en/of het gooien van een of meer bierflesjes in de richting van en/of tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of een of meer andere perso(o)n(en); 3. primair hij op of omstreeks 10 september 2006 te Waalwijk, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een afgebroken bierflesje, althans een scherp voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] is gelopen en/of (vervolgens), terwijl hij voornoemde perso(o)n(en) dicht was genaderd, een of meer stekende beweging(en) in de richting van een arm van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gemaakt en/of (vervolgens) een of meer stekende en/of snijdende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van het hoofd / de hoofden, althans het lichaam / de lichamen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair hij op of omstreeks 10 september 2006 te Waalwijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een afgebroken bierflesje, althans een scherp voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] is gelopen en/of (vervolgens), terwijl hij voornoemde perso(o)n(en) dicht was genaderd, heeft hij verdachte: een of meer stekende beweging(en) in de richting van een arm van voornoemde [slachtoffer 2] gemaakt en/of (vervolgens) een of meer stekende en/of snijdende beweging(en) gemaakt in de richting van het hoofd / de hoofden, althans het lichaam / de lichamen van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]; 4. hij op of omstreeks 10 september 2006 te Waalwijk, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Wilhelminastraat, in elk geval op of aan de openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een (voor)deur en/of een of meer stoel(en) behorende bij horecagelegenheid [cafe], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal (met kracht) trappen en/of schoppen tegen voornoemde (voor)deur en/of het meermalen, althans eenmaal gooien van een of meer stoel(en) tegen voornoemde (voor)deur; Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. A. Vaststaande feiten Het hof stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het strafdossier het volgende vast:1 In de nacht van 9 op 10 september 2006 vond er in Waalwijk een vechtpartij plaats nabij het café [cafe], gelegen aan de Grotestraat/Wilhelminastraat te Waalwijk, waarbij in ieder geval verdachte en zijn broer [betrokkene ] enerzijds en de portiers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en de eigenaar van [cafe] [slachtoffer 5] anderzijds betrokken waren. Ter plaatse was op dat moment veel (uitgaans-)publiek aanwezig. Op enig moment gedurende de gewelddadigheden heeft verdachte een bierflesje ter hand genomen en heeft hij dit kapotgeslagen.2 [slachtoffer 1] is op enig moment tijdens de confrontatie in zijn hals gestoken met een afgebroken bierflesje3 als gevolg waarvan hij letsel in de hals heeft opgelopen, bestaande uit uitgebreid vasculair- en zenuwletsel.4 B. Bijzondere overwegingen nopens de bewezen verklaring van feit 1 De eerste rechter heeft bewezen verklaard dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer 1] opzettelijk met een afgebroken bierflesje in diens hals heeft gestoken en aldus opzettelijk getracht heeft die [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting het standpunt betrokken dat verdachte een bierflesje heeft gepakt, dit heeft stukgeslagen en vervolgens daarmee een stekende beweging in de richting van de hals van [slachtoffer 1] heeft gemaakt, waardoor hij hem opzettelijk met dat flesje in diens hals heeft gestoken. Aldus heeft verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven willen beroven. Zijdens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte weliswaar op enig moment gedurende de gewelddadigheden een bierflesje ter hand heeft genomen en dit heeft stuk geslagen, maar dat hij dat flesje vervolgens slechts met gestrekte arm voor zich uit heeft gehouden om portiers op afstand te houden en dat hij daarmee niet die [slachtoffer 1] in diens hals heeft gestoken. Mocht het hof evenwel bewezen verklaren dat verdachte [slachtoffer 1] wel in diens hals heeft gestoken, dan heeft verdachte zulks niet opzettelijk gedaan. Mitsdien moet verdachte van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken. Het hof overweegt dienaangaande het navolgende. B i. [slachtoffer 1] heeft ter gelegenheid van zijn aangifte bij de politie verklaard dat hij op enig moment gedurende de vechtpartij voelde dat iemand op zijn rug sprong en dat hij op datzelfde moment voelde dat zijn nek ging gloeien. Voorts verklaart hij dat hij de persoon, die op zijn rug was gesprongen, van zijn rug heeft getrokken en dat hij zag dat het om een jongen in een spijkerjack ging die een kapot bierflesje in zijn handen had. Achteraf kwam hij tot de ontdekking dat hij in zijn nek was gestoken.5 B ii. De bedrijfsleider van [cafe], [getuige 1], heeft ter gelegenheid van zijn verhoor als getuige door de politie verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte op [voornaam slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) af sprong terwijl hij iets in zijn rechterhand had en dat verdachte een slaande beweging maakte naar het gelaat van die [voornaam slachtoffer 1]. Voorts verklaart hij dat hij daarna zag dat verdachte een stuk geslagen bierflesje in zijn handen had.6 B iii. De getuigen [slachtoffer 2]7 en [slachtoffer 3]8 hebben ter gelegenheid van hun verhoor bij de politie, ieder voor zich, eensluidend verklaard dat - zakelijk weergegeven - zij zagen dat op enig moment een jongen in een spijkerjack met een afgebroken fles een stekende beweging maakte in de richting van de hals van [slachtoffer 1]. B iv. De stelling van de verdediging en de verdachte, dat verdachte dat afgebroken bierflesje slechts met gestrekte arm voor zich uit hield om portiers op afstand te houden en dat hij op geen moment met dat flesje in de hals van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, is alzo - van steun voor die lezing van de feiten is immers uit het procesdossier niets gebleken - geenszins aannemelijk geworden. Integendeel heeft het hof op grond van het hierboven overwogene de overtuiging bekomen dat verdachte doelbewust met een afgebroken bierflesje in de hals van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft gestoken. B v. Ter terechtzitting in hoger beroep is zijdens verdachte in verband met het vorenstaande ten verweer betoogd dat de verklaringen, die [slachtoffer 1] en [getuige 1] bij de politie hebben afgelegd niet tot het bewijs kunnen geworden gebezigd. Daartoe is aangevoerd dat voornoemde verklaringen op onderdelen andersluidend zijn dan ter gelegenheid van hun verhoor door de raadsheer-commissaris. Door de vele inconsequenties tussen die onderlinge verklaringen dienen zij als ongeloofwaardig te worden beschouwd en - zo begrijpt het hof - kunnen zij niet gebezigd worden tot het bewijs. Dienaangaande overweegt het hof als volgt. B vi. De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 1] en [getuige 1] later ter gelegenheid van hun verhoor bij de raadsheer-commissaris omtrent het ten laste gelegde niet geheel gelijkluidend verklaren aan hetgeen zij eerder in het opsporingsonderzoek hebben verklaard, brengt nog niet mee dat te dezen van onbetrouwbare verklaringen sprake zou zijn. Zulks te minder nu toch de inhoud van hun verklaringen bij de raadsheer-commissaris telkens in de kern in overeenstemming zijn met hetgeen zij tegenover de politie hebben verklaard, te weten: daar waar zij het oog hebben op hetgeen hiervoor onder B i. onderscheidenlijk B ii. is opgenomen. B vii. Daarbij heeft het hof nog in aanmerking genomen dat het een en ander heeft plaatsgevonden in de mêlée van een vechtpartij in het uitgaansleven, waarbij veel omstanders aanwezig waren en waarbij de situatie aanmerkelijk onoverzichtelijk was. Het wekt derhalve geen verwondering dat de verschillende getuigenverklaringen op onderdelen niet geheel met elkaar in overeenstemming zijn. Zulks laat echter onverlet dat voornoemde verklaringen qua strekking en in de kern met elkaar in overeenstemming zijn, zodat het hof geloof hecht aan de gewraakte verklaringen en ze bezigt tot het bewijs. Het verweer wordt verworpen. B viii. Nopens het opzet van verdachte op de levensberoving van [slachtoffer 1] overweegt het hof het volgende. B ix. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de levensberoving - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Van deze aanmerkelijke kans moet verdachte wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans hebben aanvaard. Bij dat laatste verdient het opmerking dat bepaalde gedragingen naar haar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer zijn gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte die aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. B x. Zoals onder B iv. reeds is vastgesteld, heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] met een afgebroken bierflesje in zijn hals gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de halsstreek vitale aders, slagaders en zenuwen bevinden. Verwondingen van dergelijk vitale delen zijn levensbedreigend en kunnen gemakkelijk tot de dood van het slachtoffer leiden. De hiervoor vastgestelde handelwijze van verdachte riep aldus de aanmerkelijke kans in het leven dat dergelijke vitale delen worden beschadigd en dat die [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Met die kans was verdachte, gezien zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, bekend.9 Voorts is het steken in de hals met een scherp voorwerp als een afgebroken bierfles naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de levensberoving van die [slachtoffer 1] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op vorenbedoeld gevolg ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties voor deze vaststelling is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep geenszins gebleken. B xi. Gelet op het vorenoverwogene heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] van het leven zou beroven zodat aldus tenminste in voorwaardelijke zin zijn opzet daarop gericht was. Dat dit gevolg niet is ingetreden is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van de verdachte. Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen. B xii. Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof het aan verdachte onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat: hij op 10 september 2006 te Waalwijk, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een afgebroken bierflesje in diens hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. C. Bijzondere overweging nopens de bewezenverklaring van feit 2: De eerste rechter heeft bewezen verklaard dat verdachte met een ander openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] door dranghekken, een fiets en een (keuken)trap in hun richting te gooien. De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep achter de bewezen verklaring van de eerste rechter geschaard. Verdachte heeft het standpunt betrokken dat hij die voorwerpen niet in de richting van die personen heeft gegooid, doch slechts een dranghek heeft omgeduwd. De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van een eventuele bewezen verklaring van dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof overweegt als volgt. C i. In het strafdossier bevinden zich verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], die, voorzover te dezen van belang, inhouden - zakelijk weergegeven - dat zij onderscheidenlijk zagen dat: - een jongen in een spijkerjack (het hof begrijpt: verdachte) een keukentrap in hun richting gooide en dat een jongen in een wit t-shirt (het hof begrijpt: [betrokkene ]) dranghekken in hun richting gooide;10 - een jongen in een spijkerjack een keukentrap in hun richting gooide en dat een jongen in een wit t-shirt een dranghek in hun richting gooide;11 - er onder meer dranghekken en een fiets in hun richting werd gegooid;12 - de [verdachte en betrokkene] fietsen en dranghekken in hun richting gooiden;13 - zowel verdachte als [betrokkene ] dranghekken in hun richting hebben gegooid.14 C ii. Deze verklaringen vinden in de kern hun bevestiging in de verklaring die [getuige 2] als getuige tegenover de politie heeft afgelegd, voorzover inhoudende dat hij zag dat een jongen in een spijkerjack (het hof begrijpt: verdachte) - door hem als dader 2 aangemerkt - met een keukentrap, een dranghek en een fiets in de richting gooide van voornoemde personen en dat een jongen in een wit t-shirt (het hof begrijpt: [betrokkene ]) - door hem als dader 1 aangemerkt - een dranghek in de richting van die personen gooide.15 C iii. De stelling van verdachte, dat hij geen van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen in de richting van die personen heeft gegooid, doch slechts een dranghek heeft omgeduwd, is alzo - van steun voor die lezing van de feiten is immers uit het procesdossier niets gebleken - geenszins aannemelijk geworden. C iv. Ter terechtzitting in hoger beroep is zijdens verdachte in verband met het vorenstaande ten verweer betoogd dat de verklaringen, die [slachtoffer 1], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] bij de politie hebben afgelegd niet tot het bewijs kunnen geworden gebezigd. Daartoe is aangevoerd dat voornoemde verklaringen op onderdelen andersluidend zijn dan ter gelegenheid van hun verhoor door de raadsheer-commissaris. Door de vele inconsequenties tussen die onderlinge verklaringen dienen zij als ongeloofwaardig te worden beschouwd en - zo begrijpt het hof - kunnen zij niet gebezigd worden tot het bewijs. Dienaangaande overweegt het hof als volgt. C v. De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] later ter gelegenheid van hun verhoor bij de raadsheer-commissaris omtrent het ten laste gelegde niet geheel gelijkluidend verklaren aan hetgeen zij eerder in het opsporingsonderzoek hebben verklaard, brengt nog niet mee dat te dezen van onbetrouwbare verklaringen sprake zou zijn. Zulks te minder nu toch de inhoud van hun verklaringen bij de raadsheer-commissaris telkens in de kern in overeenstemming zijn met hetgeen zij, ieder voor zich, tegenover de politie hebben verklaard, te weten: hetgeen hiervoor onder C i. is overwogen. C vi. Daarbij heeft het hof nog in aanmerking genomen dat het een en ander heeft plaatsgevonden in de mêlée van een vechtpartij in het uitgaansleven, waarbij veel omstanders aanwezig waren en waarbij de situatie aanmerkelijk onoverzichtelijk was. Het wekt derhalve geen verwondering dat de verschillende getuigenverklaringen op onderdelen - bijvoorbeeld voor wat betreft de chronologische volgorde van de verschillende gebeurtenissen - niet geheel met elkaar in overeenstemming zijn. Het verweer wordt verworpen. C vii. Op grond van de hiervoor onder i. en ii. vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, zomede de onder A vermelde vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat: hij op 10 september 2006 te Waalwijk, met een ander op de openbare weg, de Grotestraat en/of de Wilhelminastraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], welk geweld bestond uit: - het gooien van dranghekken in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en - het gooien van een fiets in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en - het gooien van een (keuken)trap in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]. D. Bijzondere overweging nopens de bewezen verklaring van feit 3: De eerste rechter heeft verdachte vrijgesproken van hetgeen hem onder 3 primair ten laste is gelegd en het subsidiair ten laste gelegde bewezen verklaard, in die zin dat verdachte opzettelijk dreigend met een afgebroken bierflesje in de richting van [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] is gelopen en, terwijl hij die personen dicht was genaderd, stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft gemaakt. De rechtbank heeft dat gekwalificeerd als "bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd". De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep het standpunt betrokken dat verdachte zich door die handelwijze juist aan "poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd" heeft schuldig gemaakt. Om die reden heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof - in tegenstelling tot de eerste rechter - het onder 3 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde bewezen zal verklaren. Zijdens de verdachte is dienaangaande ten verweer betoogd dat hij van het onder 3, zowel primair (zowel impliciet primair als impliciet subsidiair) als subsidiair, ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte weliswaar op enig moment gedurende de gewelddadigheden een bierflesje ter hand heeft genomen en dit heeft stuk geslagen, maar dat hij dat flesje vervolgens slechts met gestrekte arm voor zich uit heeft gehouden om de in de tenlastelegging genoemde personen op afstand te houden en dat hij daarmee geen stekende of snijdende bewegingen in de richting van die personen heeft gemaakt. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. D i. [slachtoffer 2] heeft ter gelegenheid van zijn verhoor door de politie verklaard dat hij zag dat de jongen in het spijkerjack (het hof begrijpt: verdachte) op hem af kwam lopen met een kapotte fles in zijn handen en dat hij twee keer op hem in stak. Voorts verklaart deze [slachtoffer 2] dat hij dacht dat verdachte hem in zijn gezicht wilde steken maar dat hij de steekbewegingen kon ontwijken.16 D ii. De verklaring van [slachtoffer 5] bij de politie houdt in dat hij zag dat verdachte een kapot flesje vast had en met stekende en zwaaiende bewegingen op hen af kwam lopen.17 D iii. [slachtoffer 4] heeft ter gelegenheid van zijn verhoor door de politie verklaard dat hij samen met andere portiers op linie stond en zag dat verdachte hen bedreigde met een kapotte fles door snijdende bewegingen te maken op een afstand van ongeveer 20 centimeter voor hun hoofden langs.18 D iv. De onder iii. genoemde verklaring van [slachtoffer 4] is qua strekking en in de kern gelijkluidend aan de door hem ter gelegenheid van zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring. Deze houdt immers in dat hij zag dat verdachte met een gebroken fles zwaaide naar "iedereen", ook naar hem, en dat verdachte op dat moment vrij dicht bij hem, [slachtoffer 4], stond en ter hoogte van hun gezichten zwaaide, waardoor hij, [slachtoffer 4], een aantal keren naar achteren moest wijken.19 D v. De inhoud van voornoemde verklaringen wordt bevestigd door hetgeen [getuige 1] als getuige ter gelegenheid van zijn verhoor door de politie heeft verklaard. Immers, [getuige 1] heeft toen verklaard dat hij zag dat verdachte een stuk geslagen flesje in zijn rechterhand had en daarmee steekbewegingen in de richting van de portiers maakte. Voorts verklaart hij dat de portiers enkele steken echt af moesten weren om niet gestoken te worden.20 D vi. De stelling van de verdediging en de verdachte, dat verdachte dat afgebroken bierflesje slechts met gestrekte arm voor zich uit hield om de portiers op afstand te houden en dat hij op geen moment met dat flesje stekende dan wel snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de in de tenlastelegging genoemde personen, is alzo - van steun voor die lezing van de feiten is immers uit het procesdossier niets gebleken - geenszins aannemelijk geworden. Het verweer wordt verworpen. D vii. Het aan verdachte onder 3 primair ten laste gelegde behelst het verwijt dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag (impliciet primair) althans aan poging tot zware mishandeling (impliciet subsidiair). Voor een bewezenverklaring van een van die alternatieven is beslissend of de tenlastegelegde gedragingen van verdachte zoals die in de tenlastelegging in het feitelijke deel zijn opgenomen - te weten: met een afgebroken bierflesje stekende bewegingen maken in de richting van de lichamen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] - kunnen worden beschouwd als gedragingen die naar haar uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het ten laste gelegde misdrijf (levensberoving c.q. zwaar lichamelijk letsel), waarbij het opmerking verdient dat deze uiterlijke verschijningsvorm naar objectieve maatstaven dient te worden beoordeeld. Aan de hand van die maatstaf kan niet worden gezegd dat het steken in de richting van het lichaam van een persoon met een afgebroken bierflesje zonder meer moet worden beschouwd als een uitvoeringshandeling van de onder 3 primair (impliciet primair) genoemde levensberoving, maar wel dat dat kan worden beschouwd als een uitvoeringshandeling van het (impliciet subsidiair) genoemde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Immers, uit het strafdossier is onvoldoende duidelijk geworden waar verdachte de in de tenlastelegging genoemde personen zou kunnen hebben geraakt en meer in het bijzonder of die plaats, bij voltooiing van het misdrijf, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans in het leven roept dat de slachtoffers als gevolg daarvan zouden kunnen komen te overlijden, terwijl naar algemene ervaringsregels de kans op zwaar lichamelijk letsel bij een dergelijke handelwijze wel als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Van het primair (impliciet primair) ten laste gelegde zal het hof de verdachte vrijspreken. D viii. Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, zomede de onder A vermelde vaststaande feiten, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof het aan verdachte onder 3 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat: hij op 10 september 2006 te Waalwijk, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een afgebroken bierflesje stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de lichamen van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; E. Bijzondere overweging nopens de bewezenverklaring van feit 4: De eerste rechter heeft bewezen verklaard dat verdachte samen met een ander openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een (voor)deur van horecagelegenheid [cafe], welk geweld bestond uit het (met kracht) trappen tegen voornoemde (voor)deur en het gooien van een of meer stoel(en) tegen voornoemde (voor)deur. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestiging van deze bewezen verklaring gevorderd. De verdachte heeft het standpunt betrokken dat hij éénmaal uit kwaadheid tegen de (voor)deur van [cafe] heeft getrapt21 maar dat hij geen stoelen tegen die deur heeft gegooid. De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof omtrent een eventuele bewezen verklaring van dit feit. Het hof overweegt als volgt. E i. [getuige 2] heeft als getuige tegenover de politie een verklaring afgelegd en hij heeft bij die gelegenheid verklaard dat hij zag dat dader 2 (het hof leest: verdachte) meerdere keren met kracht tegen de deur van de ingang van [cafe] trapte.22 E ii. Daarnaast is ook [getuige 1] als getuige door de politie hieromtrent ondervraagd en hij heeft toen verklaard dat hij zag dat verdachte met kracht een trappende beweging maakte tegen de deur en dat de broer van verdachte, [betrokkene ], een terrasstoel oppakte en deze met kracht tegen de toegangsdeur van [cafe] gooide.23 E iii. Ten slotte heeft ook [slachtoffer 5] in het opsporingsonderzoek een verklaring afgelegd. Deze verklaring houdt in dat hij zag dat de broer van verdachte, [betrokkene ], stoelen tegen de voordeur van [cafe] gooide.24 E iv. Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen, zomede de onder A vermelde vaststaande feiten en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof het aan verdachte onder 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat: hij op 10 september 2006 te Waalwijk, met een ander op of aan de openbare weg, de Wilhelminastraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een (voor)deur van horecagelegenheid [cafe], welk geweld bestond uit het (met kracht) trappen tegen voornoemde (voor)deur en het gooien van een of meer stoel(en) tegen voornoemde (voor)deur; Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven telkens is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van verdachte Zijdens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair ten verweer betoogd dat hij terzake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat verdachte het bewezen verklaarde geweld heeft gepleegd uit noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Immers, toen verdachte betrokken raakte bij een vechtpartij werd hij door twee, drie of mogelijk vier portiers geslagen en geschopt, werd hij op de grond gegooid en iedere keer dat hij probeerde om weer op te staan, kwamen de portiers weer op hem af en werd hij wederom geslagen en geschopt. Het bewezen verklaarde geweld was aldus geboden ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het hof overweegt dienaangaande dat voor de door de verdediging aan het verweer als evenvermeld ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden weliswaar steun is te putten in de door getuige [getuige 3] op 14 juni 2007 bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring, maar dat, gezien de hierboven onder B en D genoemde verklaringen, een toedracht, zoals door de verdediging gesteld, geenszins aannemelijk is geworden. Het verweer wordt verworpen. Zijdens de verdachte is in verband met het onder 1 en 3 bewezen verklaarde subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof verwerpt ook dit verweer nu, zoals hiervoor overwogen, het bestaan van een noodweersituatie in het geheel niet aannemelijk is geworden. Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde of van verdachte uitsluiten. Het onder 1 primair bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht iuncto artikel 287 van dat wetboek. Het onder 2 en 4 bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 3 primair (impliciet subsidiair) bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht iuncto artikel 302, eerste lid, van dat wetboek. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De verdachte is strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf en maatregel De eerste rechter heeft verdachte terzake van poging tot doodslag, twee vormen van openlijk geweld en bedreiging met zware mishandeling meermalen gepleegd veroordeeld tot - kort weergegeven - een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht. Het hof komt tot een bewezen verklaring van meer dan de eerste rechter, namelijk tot een bewezen verklaring en een veroordeling terzake van poging tot doodslag, twee vormen van openlijk geweld en poging tot zware mishandeling meermalen gepleegd. De advocaat-generaal heeft gerequireerd dat het hof verdachte voor diezelfde feiten zal veroordelen tot de door de eerste rechter opgelegde straf. De verdediging heeft een mildere strafoplegging bepleit in die zin dat zij het hof in overweging heeft gegeven om - in geval van een bewezen verklaring - een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die door verdachte tot op heden in voorarrest is doorgebracht. Het hof overweegt omtrent de op te leggen straf het navolgende. Verdachte heeft zich in de nacht van 9 op 10 september 2006 in een explosie van geweld schuldig gemaakt aan een viertal geweldsdelicten, waaronder een poging tot doodslag en meermalen een poging tot zware mishandeling. Tevens heeft verdachte zich aan twee vormen van openlijk geweld schuldig gemaakt. Naar het oordeel van het hof kan in verband daarmee niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij het bepalen van de duur van deze straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feitencomplexen, die met het onderhavige grosso modo vergelijkbaar zijn. Aan de hand daarvan heeft het een gevangenisstraf voor de duur van vier tot zes jaren als uitgangspunt genomen. Daarbij heeft het hof nog het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft in het centrum van Waalwijk en te midden van het uitgaanspubliek excessief geweld gepleegd, waarbij hij zonder redelijke aanleiding en op zeer agressieve wijze [slachtoffer 1] heeft aangevallen door hem met een afgebroken bierflesje in de hals te steken. Aldus heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de door een ieder te respecteren lichamelijke integriteit van een ander. Een dergelijke handelwijze had eenvoudig tot de dood van het slachtoffer kunnen leiden. Dat dit gevolg niet is ingetreden is niet aan verdachte te danken. Het slachtoffer heeft als gevolg van het bewezen verklaarde handelen lichamelijk letsel opgelopen, waarvan hij de rest van zijn leven de gevolgen zal blijven ondervinden. Voorts heeft verdachte getracht om met dat afgebroken bierflesje een aantal portiers van [cafe] te steken, waarbij het niet aan de wil van verdachte heeft gelegen dat hij daarin niet geslaagd is. Slechts door ontwijkende bewegingen hebben de portiers de stekende bewegingen van verdachte weten te ontwijken. Ook heeft verdachte samen met zijn broer dranghekken, een keukentrap en een fiets in de richting van die portiers gegooid. Daarbij verdient het opmerking dat slachtoffers van dergelijke delicten vaak nog lange tijd last kunnen hebben van gevoelens van angst en onveiligheid en dat het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde maatschappelijke verontrusting en gevoelens van angst en onveiligheid als gevolg heeft. Ten voordele van verdachte houdt het hof rekening met de omstandigheid dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 juli 2007 nog niet eerder terzake van soortgelijke feiten als de bewezen verklaarde is veroordeeld, zomede met de jeugdige leeftijd van verdachte. In deze laatstgenoemde omstandigheden heeft het hof aanleiding gevonden om de ondergrens van evengenoemd uitgangspunt aan te houden. Van bijzondere strafverhogende omstandigheden is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken. Alle omstandigheden in aanmerking genomen, in het bijzonder de ernst van het bewezen verklaarde geweld, zoals hiervoor overwogen, acht het hof oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend en geboden. Naar het oordeel van het hof kan derhalve niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, door de verdediging bepleit en door de eerste rechter opgelegd, omdat daarin het vorenoverwogene onvoldoende tot uitdrukking komt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer 1], wonende te [adres], [woonplaats], als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit, immateriële schade heeft geleden, die het hof naar billijkheid begroot op EUR 2.500,--. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van EUR 2.500,-- te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], [woonplaats], heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten belope van EUR 3.500,--. Deze vordering is door de eerste rechter toegewezen tot een bedrag van EUR 2.500,-- en voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard met de bepaling dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De voeging duurt, voorzover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep, dat wil zeggen tot het bedrag van EUR 2.500,--. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële schade. De vordering is betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij is door het onder 1 primair bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op EUR 2.500,--. De vordering is tot dit bedrag toewijsbaar. Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen). Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Vordering tot tenuitvoerlegging Het hof is ten aanzien van de vordering van de officier van justitie te Breda van 17 november 2006, tot tenuitvoerlegging van het bij vonnis van de Meervoudige kamer te Breda van 13 oktober 2005 onder parketnummer 02-811043-05 opgelegde voorwaardelijke straf, van oordeel, dat - nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt - de tenuitvoerlegging van die straf dient te worden gelast. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 14g, 24c, 36f, 45, 57, 63, 141, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 3 primair (impliciet primair) ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair (impliciet subsidiair) en 4 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: 1. Poging tot doodslag; 2. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen; 3. Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd; 4. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te Breda van 13 oktober 2005 onder parketnummer 02-811043-05, te weten van: gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden. Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer 1], wonende te [adres] [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe. Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro). Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan. Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan. Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Aldus gewezen door mr. H.D. Bergkotte, voorzitter, mr. J.P.F. Rijken en mr. A.M.G. Smit, in tegenwoordigheid van mr. C.P.J. Scheele, griffier, en op 30 augustus 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken. 1 Hierna wordt telkens verwezen naar de betreffende dossierpagina's, inhoudende ambtsedige processen-verbaal van de regiopolitie Midden en West Brabant, als bijlagen opgenomen bij het ambtsedig proces-verbaal met dossiernummer PL2053/06-012222, opgemaakt in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en [verbalisant 2], hoofdagente van politie, doorgenummerde pagina's 1-230. 2 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 augustus 2007. 3 Ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], pagina 76 (eerste regel) en 77 (tweede en zevende alinea). 4 Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten: een brief van Dr. R. van Doorn, chirurg in het TweeSteden Ziekenhuis, d.d. 7 december 2006, gericht aan de politie Midden en West Brabant naar aanleiding van een verzoek om medische informatie met betrekking tot het door [slachtoffer 1] opgelopen letsel, als bijlage gevoegd bij voornoemd dossier. 5 Zie noot 2; pagina's 75 (laatste regel), 76 (eerste vijf regels) en 77 (zesde alinea). 6 Ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], pagina 89 (regel 3-11). 7 Ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], pagina 55 (laatste alinea), 56 (derde en vierde regel). 8 Ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3], pagina 81 (vierde alinea). 9 De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 augustus 2007. 10 Zie noot 2; pagina's 76 (regel 21-22 en regel 26-28). 11 Zie noot 6; pagina 56 (regel 34-39 en regel 42-44). 12 Zie noot 7; pagina 81 (regel 32-33). 13 Ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 4], p. 83 (laatste alinea-84 eerste regel). 14 Ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 5], p. 86 (regel 11-19). 15 Ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], p. 100 (regel 14-39). 16 Zie noot 6; pagina 56 (regel 25-32). 17 Zie noot 14; pagina 86 (regel 28-35). 18 Zie noot 13; pagina 84 (regel 4-20). 19 Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] bij de raadsheer-commissaris d.d. 13 juni 2007. 20 Zie noot 5; pagina 89 (regel 21-26). 21 De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 augustus 2007. 22 Zie noot 15; pagina 101 (regel 17-21). 23 Zie noot 5; pagina 89 (één na laatste alinea). 24 Zie noot 14; pagina 86 (regel 38-45).