Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2790

Datum uitspraak2007-08-01
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700214-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Brandstichting gevaarzettend, nu in de directe nabijheid van de in brand gestoken auto bomen bleken te staan. Er bestond derhalve ook gemeen gevaar voor andere goederen dan voor het in brand gestoken object.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/700214-07 Datum uitspraak: 1 augustus 2007 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [Naam verdachte], geboren te [Geboorteplaats en datum verdachte], zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij, verdachte, op of omstreeks 4 april 2007 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk Opel, type Corsa, gekentekend [XX-XX-XX], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer], in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; 2. hij, verdachte, op of omstreeks 4 april 2007 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkelpand, gelegen aan de [Adres winkelpand], heeft weggenomen een (aantal) verpakking(en) parfum en/of deodorant, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Etos, in elk geval toebehorende aan een ander of aan anderen dan aan hem, verdachte en/of aan zijn, verdachtes, mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming; 3. hij, verdachte, op of omstreeks 4 april 2007 in de gemeente Heerlen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto, merk Opel, type Corsa, gekentekend [XX-XX-XX], immers heeft hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk een brandende sigaret, in elk geval (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), welke benzine, in elk geval welke brandbare stof(fen) hij, verdachte, in/over voornoemde personenauto had gegoten/gesprenkeld, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde personenauto en/of de/het zich in voornoemde personenauto bevindend(e) goed(eren) en/of voor (een) in de nabijheid van voornoemde personenauto staande bo(o)m(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. hij op 4 april 2007 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto, merk Opel, type Corsa, gekentekend [XX-XX-XX], toebehorende aan [Naam slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak; 2. hij op 4 april 2007 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkelpand, gelegen aan de [Adres winkelpand], heeft weggenomen een aantal verpakkingen parfum en deodorant toebehorende aan Etos, in elk geval toebehorende aan een ander dan aan hem, verdachte en/of aan zijn mededader, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak; 3. hij op 4 april 2007 in de gemeente Heerlen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto, merk Opel, type Corsa, gekentekend [XX-XX-XX], immers heeft hij toen aldaar opzettelijk een brandende sigaret in aanraking gebracht met benzine, welke benzine hij in voornoemde personenauto had gegoten, ten gevolge waarvan voornoemde personenauto is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor in de nabijheid van voornoemde personenauto staande bomen te duchten was. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs van feit 3 De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake is van brandstichting in de zin van artikel 157 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht, omdat er geen gemeen gevaar voor goederen is geweest, naast het gevaar voor de auto zelf. Dit laatste levert geen gemeen gevaar voor goederen op, omdat de goederen in de auto deel uitmaken van het goed dat in brand gestoken is. De raadsman is voorts van oordeel dat op de plek van de brandstichting de afstand van de auto tot de bomen in de omgeving te groot was om van gevaar voor deze bomen te kunnen spreken. De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende: Op pagina 29 van het doorgenummerde dossier wordt gerelateerd dat in de “directe nabijheid” van de plaats waar de in brand gestoken Opel Corsa werd teruggevonden bomen bleken te staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de brandstichting wel degelijk gevaarzettend was. De aan het verweer van de raadsman ten grondslag liggende feiten zijn ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: ten aanzien van feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak; ten aanzien van feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak; ten aanzien van feit 3: opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf De raadsman heeft aangevoerd dat de drie tenlastegelegde feiten moeten worden aangemerkt als een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht, vanwege het korte tijdsverloop en het nauwe verband tussen de feiten en de uiting zijn van één ongeoorloofd wilsbesluit. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden, dat de ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten uiting zijn geweest van een en hetzelfde ongeoorloofde wilsbesluit van verdachte. Van één wilsbesluit is nog geen sprake als meerdere feiten enkel met elkaar in verband staan. Daar komt nog bij dat de in casu geldende strafbepalingen een verschillende strekking hebben waardoor evenmin sprake kan zijn van een voortgezette handeling. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland te stellen aanwijzingen. De raadsman heeft voorgesteld het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf zodanig in te kleden dat verdachte snel kan starten met een behandeltraject. De raadsman heeft voorts verzocht rekening te houden met het feit dat de schade beperkt is gebleven. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving, de mate waarin het bewezenverklaarde schade en persoonlijk leed teweeg heeft gebracht en het gevaarzettend karakter van de bewezen verklaarde brandstichting. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie geëist, aangezien het gevaar dat door de brand is veroorzaakt zich tot gevaar voor bomen heeft beperkt en gelet op de straffen die doorgaans voor de feiten als bewezenverklaard worden opgelegd. De vordering van de benadeelde partij Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [Naam slachtoffer] zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. De rechtbank constateert dat er door de benadeelde partij een optelfout is gemaakt en het in het voegingsformulier vermelde bedrag van € 1305,- feitelijk € 1295,- moet zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij [Naam slachtoffer], voor zover deze vordering betrekking heeft op een vergoeding ter zake van de kosten van reparaties aan de auto en de zich in de auto bevindende goederen niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent, reden waarom zij zal bepalen dat deze benadeelde partij in haar vordering in zoverre niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij wel van zodanig eenvoudige aard gebleken dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer] door het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot een bedrag van € 750,- en nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Nu de verdachte onder meer ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer, zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij [Naam slachtoffer], aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 63, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 MAANDEN; - beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot 5 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; - stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt; - geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer], [Adres slachtoffer] te betalen een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro); - bepaalt dat de benadeelde partij [Naam slachtoffer], [Adres slachtoffer] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; - veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [Naam slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken; - legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van het laatstgenoemde slachtoffer aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle 50 euro van het te betalen bedrag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. I.M. Etman, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. J.H. Klifman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van Haeringen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 1 augustus 2007.