Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2797

Datum uitspraak2007-08-04
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10/701107-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft twee vuurwapens, te weten een automatisch wapen en een pistool voor zijn buurman in bewaring genomen en deze later weer overgedragen aan degene van wie hij de wapens had ontvangen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een scherfvest en schuldheling van twee scherfvesten om deze uit winstbejag te verkopen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf in verdachtes nadeel rekening gehouden met het feit dat verdachte als beroepsmilitair verbonden is aan de Koninklijke Landmacht. Hij had zich dan ook moeten realiseren dat hij onder geen enkele omstandigheid dergelijke wapens in zijn bezit mocht hebben en overdragen.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector strafrecht Parketnummer: 10/701107-07 Datum uitspraak: 27 augustus 2007 Tegenspraak VONNIS van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren in 1983 te [geboorteplaats], ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd [], raadsman mr. F.L. van Eerden, advocaat te Rotterdam. ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2007. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze na wijziging is komen te luiden welke wijziging als bijlage A aan deze uitspraak is gehecht, te weten: 1. hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2007 tot en met 7 mei 2007 te Spijkenisse, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool/revolver van het merk Luger voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen; 2. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 maart 2007 tot en met 7 mei 2007 te Spijkenisse, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer voorwerp(en) bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, te weten een granaatwerper (RPG) en/of één of meer grana(a)t(en) voorhanden heeft gehad; 3. hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 17 maart 2007 te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, te weten een pistool van het merk FN type 1910 voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen; 4. hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 17 maart 2007 te Spijkenisse, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Zastava, type 70AB-2, kaliber 7,62 mm, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen; 5. hij op of omstreeks 7 mei 2007 te Spijkenisse, twee, althans één onderde(e)l(en) van een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer onderde(e)l(en) van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren (van het merk Diemaco, type C8), te weten twee, althans één of meer patroonhouder(s) voorhanden heeft gehad; 6. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 17 maart 2007 te Weert en/of Soesterberg en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, althans een scherfvest(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s); Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 17 maart 2007 te Weert en/of Soesterberg en/of elders in Nederland, opzettelijk een scherfvest (uit een hem verstrekt pakket voor uitzending), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als militair, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; en/of hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 17 maart 2007 te Weert en/of Soesterberg en/of elders in Nederland, een goed, te weten een scherfvest (afkomstig van het 45e regiment pantserinfanterie), heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal/verduistering, althans door enig (ander) misdrijf verkregen goed betrof; 7. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 17 maart 2007 te Weert en/of Roosendaal en/of Soesterberg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een scherfvest (met op label geschreven "[naam]"), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s); Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2003 tot en met 17 maart 2007 te Weert en/of Roosendaal en/of Soesterberg en/of Spijkenisse, althans in Nederland, (een) goed(eren), te weten een scherfvest (met op het label geschreven "[naam]") , heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal/verduistering, althans door enig (ander) misdrijf, verkregen goed(eren) betrof; 8. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 07 mei 2007 te Weert en/of Soesterberg, althans in Nederland , meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een jerrycan (met als inhoud Nafta) en/of een verloopdoos en/of een munitiekist, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2000 tot en met 07 mei 2007 te Weert en/of Soesterberg, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een jerrycan (met als inhoud Nafta) en/of een verloopdoos en/of een munitiekist, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan het Ministerie van Defensie, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als militair, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend. EIS OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Struik heeft gerequireerd tot: - vrijspraak van het onder 2, 6 primair en 7 primair ten laste gelegde. - bewezenverklaring van het onder 1, 3, 4, 5, 6 subsidiar, 7 subsidiair, 8 subsidiair ten laste gelegde; - veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest. VRIJSPRAAK Het onder 1, 2, 6 primair, 7 primair en 8 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Het onder 1 ten laste gelegde feit dat betrekking heeft op een Luger pistool acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte, daarvan dient te worden vrijgesproken . Ten aanzien van dit wapen heeft geen in beslagname plaatsgevonden, terwijl voorts geen technisch proces-verbaal is opgemaakt en ook anderszins niet is komen vast te staan dat er een dergelijk pistool een wapen is in de zin van de Wet wapens en munitie. Conform de eis van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman zal de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde, eveneens worden vrijgesproken nu dit feit niet wettig en overtuigend bewezen is. Ten aanzien van het onder de feiten 3 en 4 ten laste gelegde bestanddeel medeplegen is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aanknopingspunten naar voren zijn gekomen om ten aanzien van verdachte en zijn huisgenote, [naam huisgenote] van medeplegen te kunnen spreken. Enkel is gebleken dat [naam huisgenote] de wapens van verdachte heeft gezien en verdachte heeft aangespoord deze naar de medeverdachte terug te brengen, hetgeen de rechtbank onvoldoende vindt om van medeplegen te kunnen spreken, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot de onder 8 ten laste gelegde diefstal/verduistering van defensiegoederen is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier, alsmede het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat verdachte geen oogmerk had tot wederrechtelijke toeëigening van de betreffende goederen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte omtrent het bezit daarvan -te weten dat hij deze goederen slechts gedurende de periode van zijn opleiding thuis had opgeslagen en dat hij de goederen, zodra hij weer in parate dienst zou komen, weer mee zou nemen- voldoende aannemelijk. Mitsdien moet verdachte ook van dit feit vrijgesproken worden. BEWEZENVERKLARING Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: 3. hij in de periode van 01 januari 2002 tot en met 17 maart 2007 te Spijkenisse, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, te weten een pistool van het merk FN type 1910 voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen; 4. hij in de periode van 01 januari 2002 tot en met 17 maart 2007 te Spijkenisse, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk Zastava, type 70AB-2, kaliber 7,62 mm, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen; 5. hij op of omstreeks 7 mei 2007 te Spijkenisse, twee, onderdelen van een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten onderdelen van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet, geschikt om automatisch te vuren (van het merk Diemaco, type C8), te weten twee patroonhouders voorhanden heeft gehad; 6 subsidiair. hij in de periode van 01 januari 2002 tot en met 17 maart 2007 te Weert en/of Soesterberg en/of elders in Nederland, opzettelijk een scherfvest (uit een hem verstrekt pakket voor uitzending), dat toebehoorde aan het Ministerie van Defensie, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als militair, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend; en hij in de periode van 01 januari 2002 tot en met 17 maart 2007 te Weert en/of Soesterberg en/of elders in Nederland, een goed, te weten een scherfvest (afkomstig van het 45e regiment pantserinfanterie), heeft verworven en heeft voorhanden gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf, namelijk door diefstal/verduistering, verkregen goed betrof; 7 subsidiair. hij in de periode van 01 januari 2003 tot en met 17 maart 2007 te Weert en/of Roosendaal en/of Soesterberg en/of Spijkenisse, althans in Nederland, een goed, te weten een scherfvest (met op het label geschreven "[naam]") , heeft verworven en heeft voorhanden gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf, namelijk door diefstal/verduistering, verkregen goed betrof. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken. BEWIJSMOTIVERING De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen. BEWIJSOVERWEGINGEN/VERWEREN Namens verdachte is aangevoerd ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde dat hij zich er niet van bewust was dat er wapens zaten in de zak die hij van zijn buurman [medeverdachte] in bewaring had gekregen. Verdachte zou pas op een later moment in de zak te hebben gekeken en toen gezien te hebben dat er wapens in zaten. Dit zou voor hem de aanleiding hebben gevormd om de zak met inhoud direct weer aan de buurman terug te geven. Uit de op 30 mei 2007 door [medeverdachte] tegenover de politie afgelegde verklaring blijkt dat hij eerder aan verdachte had verteld dat hij vreesde dat de politie bij hem zou binnenvallen en dat zij de wapens zouden ontdekken.Verdachte heeft toen gezegd dat [medeverdachte] -als het eens nodig was- de wapens wel bij hem mocht laten. De rechtbank acht de door verdachte gegeven lezing dat hij niet wist wat er in de zak zat voorts ongeloofwaarding omdat [medeverdachte] zelf over bergruimte beschikte. Verdachte heeft ook overigens geen aannemelijk antwoord kunnen geven op de vraag waarom "gereedschap" voor [medeverdachte] bewaard zou moeten worden. STRAFBAARHEID FEITEN De bewezen feiten leveren op: 3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het fiet wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III 4. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II 5. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd. 6 subsidiair. verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft en schuldheling 7 subsidiair. schuldheling De feiten zijn strafbaar. STRAFBAARHEID VERDACHTE De verdachte is strafbaar. STRAFMOTIVERING De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft twee vuurwapens, te weten een automatisch wapen en een pistool voor zijn buurman in bewaring genomen en deze later weer overgedragen aan degene van wie hij de wapens had ontvangen. De rechtbank tilt er zwaar aan dat verdachte deze wapens aan zijn medeverdachte heeft teruggegeven in plaats van deze aan de politie te overhandigen. Tevens heeft verdachte 2 patroonhouders voor een automatisch dienstwapen mee naar huis genomen, die hij bij de uitoefening van zijn beroep als militair had verkregen. Het ongecontroleerde bezit en de overdracht van dergelijke voorwerpen is naar zijn aard gevaarlijk voor een ieder die met het gebruik daarvan zou kunnen worden geconfronteerd. Hiertegen dient, in het bijzonder uit een oogpunt van generale preventie, streng te worden opgetreden. Het hoge aantal slachtoffers in de samenleving ten gevolge van vuurwapengeweld onderstreept de noodzaak hiervan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verduistering van een scherfvest en schuldheling van twee scherfvesten om deze uit winstbejag te verkopen. Op dergelijke ernstige feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij het bepalen van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 mei 2007 nimmer in verband met het begaan van misdrijven met politie of justitie in aanraking is geweest. De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf in verdachtes nadeel rekening gehouden met het feit dat verdachte als beroepsmilitair verbonden is aan de Koninklijke Landmacht. Hij had zich dan ook moeten realiseren dat hij onder geen enkele omstandigheid dergelijke wapens in zijn bezit mocht hebben en overdragen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf voorts rekening gehouden met het feit dat verdachte van een gedeelte van de ten laste gelegde feiten wordt vrijgesproken en dat hem -naar verwachting- het genoten voordeel uit de verkoop van de scherfvesten zal worden ontnomen. De rechtbank is op grond van de ernst van de door verdachte begane feiten van oordeel dat oplegging van een vrijheidsstraf onontkoombaar is en dat verdachte niet in aanmerking kan komen voor een (gedeeltelijke) werkstraf, zoals door zijn raadsman werd bepleit. De rechtbank houdt tenslotte rekening met de namens verdachte aangevoerde omstandigheid dat hij bij een oplegging van een hogere gevangenisstraf dan zes maanden gerede kans loopt zijn werk als beroepsmilitair te verliezen. Voorts valt te verwachten dat verdachte de gevolgen van deze zaak -mogelijk nog lange tijd- in zijn loopbaan bij Defensie zal ondervinden. Alles overziend kan worden volstaan met de oplegging aan verdachte van een gevangenisstraf van na te noemen duur. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Gelet is op de artikelen 57, 321, 322 en 417 bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie. BESLISSING De rechtbank: - verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 6 primair, 7 primair en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; - verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 3, 4, 5, 6 subsidiair en 7 subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij; - stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten; - verklaart de verdachte strafbaar; - veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (zes) maanden; - beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Dit vonnis is gewezen door: mr. Daalmeijer, voorzitter, en mrs. Zwaneveld en Geurts-de Veld, rechters, in tegenwoordigheid van Nederlof, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 augustus 2007.