Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2799

Datum uitspraak2007-08-07
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers06/00528
Statusgepubliceerd


Indicatie

Forensenbelasting. Verwijzingsprocedure HR 22 december 2006, nr. 40609. Het door de gemeente gevoerde beleid inzake de forensenbelasting was niet bewust begunstigend, zodat belanghebbende zich niet met vrucht erop kan beroepen.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem eerste meervoudige belastingkamer nr. 06/00528 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : X te : Z verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Boarnsterhim aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen aanslag nr. 1 soort belasting : forensenbelasting jaar : 2001 onderzoek ter zitting : na cassatie door de Hoge Raad bij arrest van 22 december 2006, nr. 40 609, van de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden van 9 januari 2004, nr.1339/02, en verwijzing van de zaak naar dit Hof: op 24 juli 2007 te Arnhem door mr. Röben, voorzitter, mr. De Kroon en mr. De Groot in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier waarbij verschenen : belanghebbende waarbij niet verschenen : de verweerder, met schriftelijke kennisgeving aan het Hof gronden: 1. Voor dit geding staat vast: 1.1. Belanghebbende heeft zijn hoofdverblijf buiten de gemeente Boarnsterhim. 1.2. Hij is eigenaar en gebruiker van de gemeubileerde recreatiewoning plaatselijk bekend a-straat 1 te P (hierna: het object). Daarvoor is hem de bestreden aanslag in de forensenbe-lasting opgelegd ten bedrage van ƒ 809,– (€ 367,11). 1.3. Een aantal eigenaren van in het recreatiepark gelegen gemeubileerde woningen verhu-ren hun woning op basis van een met de exploitant van het park gesloten ‘verhuurovereen-komst’ (hierna: de overeenkomst). Artikel 1 daarvan luidt – voor zover van belang – als volgt: 1.1 Recreatiepark a-straat verkrijgt het recht om de bungalow op eigen naam, doch voor re-kening en risico van eigenaar, te verhuren met ingang van: Indien de eigenaar de bungalow bepaalde perioden voor onderhoud wil reserveren, is het wenselijk deze perioden bij het aangaan van deze overeenkomst, doch in elk geval ieder ka-lenderjaar uiterlijk voor 1 november voorafgaande aan het jaar van de verhuur, schriftelijk op te geven aan a-straat, zulks in verband met lopende huurreserveringen. 1.2 Reserveren van zogenaamd “spontaan gebruik” van de bungalow/chalet door de eige-naars is mogelijk van 9.00 tot 17.00 uur op de maandag voorafgaand aan de aankomstdatum in de week daaraanvolgend. Deze reservering kan uitsluitend tot stand komen indien de bungalows door a-straat niet aan derden is verhuurd, of in optie is gegeven. 1.3 Eigenaar staat er, met uitzondering van het in art. 1.4 gestelde, tegenover Recreatiepark a-straat voor in dat de bungalow/chalet niet door derden wordt gebruikt of gehuurd dan krachtens een door Recreatiepark a-straat met de gebruiker of huurder afgesloten overeen-komst. Eigenaar dient de ligplaats beschikbaar te stellen voor de huurder. In geval van overtreding van deze bepaling is eigenaar aan Recreatiepark a-straat verschul-digd een bedrag gelijk aan hetgeen Recreatiepark a-straat zou toekomen in geval van ver-huur van de desbetreffende bungalow over de periode door Recreatiepark a-straat zelve. 1.4 Indien de eigenaar voornemens is de bungalow/chalet zelf commercieel te verhuren dient hij hierover met Recreatiepark a-straat te overleggen. Eigen verhuur kan uitsluitend tot stand komen indien a-straat de bungalow niet aan derden heeft verhuurd of in optie is gege-ven. Eigenaar dient over het te verhuurde bedrag provisie af te dragen gelijk aan wanneer de woning verhuurd is door Recreatiepark a-straat. 1.4. De verweerder heeft aan de eigenaren die met de exploitant een overeenkomst zijn aangegaan geen aanslag in de forensenbelasting opgelegd, omdat volgens hem in die geval-len, anders dan in het geval van belanghebbende die niet een verhuurafspraak met de exploi-tant heeft gemaakt, niet kan worden gezegd dat de betreffende eigenaar zijn woning voor meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of zijn gezin beschikbaar houdt. 2. Na cassatie en verwijzing als voormeld is in geschil of de aanslag is opgelegd in strijd met het gelijkheidsbeginsel. 3.1. Uit hetgeen de verweerder in zijn conclusie na verwijzing aanvoert, leidt het Hof af dat de verweerder de opvatting huldigt dat de voorwaarden die zijn opgenomen in de bij die conclusie overgelegde blanco ‘Verhuurovereenkomst’ de eigenaren die met de exploitant van het park een verhuurovereenkomst zijn aangegaan buiten het bereik van de Verordening forensenbelasting 1998 (hierna: de Verordening) brengen, daar die eigenaren de verhuurde woning niet meer dan negentig dagen voor zich of hun gezin beschikbaar houden. Op grond van die opvatting heeft de verweerder een beleid gevoerd dat erop neerkomt dat hij heffing van forensenbelasting achterwege heeft gelaten in alle gevallen waarin de eigenaar zijn recreatiewoning op het voormelde park via de exploitant van het caravanpark heeft ver-huurd. 3.2. Belanghebbende heeft ter zitting van het gerechtshof te Leeuwarden onder meer aangevoerd, dat de in het park gelegen woningen waarvan de eigenaren met de exploitant van het park een verhuurovereenkomst hebben gesloten, in de praktijk maar voor 40% van het jaar zijn verhuurd. 3.3. In het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad onder meer overwogen: Indien een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige ma-te door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, moet worden aangenomen dat die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten (vgl. HR 24 juli 1995, nr. 30 470, BNB 1995/272). Dit brengt mede dat het Hoofd in het onderhavige jaar slechts dan geen aanslag in de foren-senbelasting mocht opleggen aan een eigenaar die zijn woning voor (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur, (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, ofwel (b) (ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te ma-ken en te houden), indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze gelet op het in de vorige ali-nea overwogene moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig is. 3.4. De verweerder heeft de hiervoor onder ?3.2 weergegeven stelling van belanghebbende – ook na cassatie – niet weersproken. Het Hof vindt geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die stelling. 3.5. Daarvan uitgaande, alsmede gelet op de tekst van de overeenkomst die niet tot een andere conclusie noopt, moet het er voor dit geding voor worden gehouden dat eigenaren die een overeenkomst met de exploitant van het park hebben gesloten, althans een aantal van die eigenaren, desondanks hun woning voor meer dan negentig dagen per jaar voor zich of hun gezin ter beschikking hielden en ten onrechte niet in de heffing van forensenbelasting zijn betrokken. 3.6. Met betrekking tot het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel over-weegt het Hof als volgt. In casu is sprake van een door de verweerder gevoerd beleid dat inhoudt dat ervan moet worden uitgegaan dat een aantal eigenaren van woningen die met de exploitant van het park een overeenkomst hebben gesloten op grond van die overeenkomst, die woning niet voor meer dan negentig dagen van een kalenderjaar voor zich of hun gezin ter beschikking houden. Gesteld noch gebleken is evenwel dat dit beleid bewust begunsti-gend is. Het berustte op een onjuiste uitlegging van de overeenkomst door de verweerder, op de daarop stoelende onjuiste toepassing van de Verordening en derhalve op een onjuiste rechtsopvatting. 3.7. Indien, zoals het Hof in dit geval aannemelijk acht, zonder die onjuiste uitlegging het door de verweerder gevoerde beleid achterwege zou zijn gebleven, kan niet met vrucht een beroep op het gelijkheidsbeginsel worden gedaan over een tijdvak vóórdat van de onjuist-heid van die uitlegging is gebleken. In overeenkomstige zin is met betrekking tot een op een onjuiste rechtsopvatting stoelend beleid geoordeeld in het arrest van de Hoge Raad van 15 februari 1997, nr. 31 312, BNB 1997/160*. Voorts volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2005, nr. 38 183, BNB 2005/275c*, dat het gelijkheidsbeginsel niet meebrengt dat een beleid dat door het bestuursorgaan ten aanzien van een bepaalde groep van gevallen met een specifiek kenmerk is gevoerd en dat berust op een met dat kenmerk verband houdende onjuiste rechtsopvatting, ook wordt toegepast op gevallen die niet tot die groep behoren maar voor het overige voor de toepassing van de Verordening wel gelijk zijn. 3.8. Niet is gesteld of gebleken is, dat de ‘tenminste 15 en thans vermoedelijk omstreeks 20 vaste bewoners’ als bedoeld in het beroepschrift voor het gerechtshof te Leeuwarden behoren tot de hiervoor onder ?3.2 bedoelde eigenaren. Ook op zichzelf is niet aannemelijk dat eigenaren die op het park daadwerkelijk hun hoofdverblijf houden en daardoor niet belastingplichtig zijn voor de forensenbelasting, niettemin een verhuurovereenkomst met betrekking tot hun woning aldaar zouden hebben gesloten. 3.9. Het vorenstaande brengt mee dat belanghebbende zich voor het onderhavige jaar vergeefs beroept op het gelijkheidsbeginsel. slotsom: Het beroep is ongegrond. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig. beslissing: Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan te Arnhem op 7 augustus 2007 door mr. Röben, voorzitter, mr. De Kroon en mr. De Groot. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegen-woordigheid van mr. Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, De voorzitter, (W.J.N.M. Snoijink) (J.B.H. Röben) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 augustus 2007 Binnen zes weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders tegen deze mondelinge uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20 303, 2500 EH Den Haag (bezoekadres: Kazernestraat 52). Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van dit proces-verbaal overgelegd. 2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid alsnog gronden voor het beroep in cassatie aan te voeren. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.