Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2803

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5495 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Meeruren aanmerken als overuren en buiten beschouwing laten voor de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week?


Uitspraak

06/5495 WW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 augustus 2006, 05/1879 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 29 augustus 2007. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M.A.E. Bol, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bol voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.T. Wielinga, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. 2. Appellant is van 4 april 1977 tot 1 juli 2005 als chauffeur werkzaam geweest in dienst van [naam werkgever]. Hij was belast met het brengen van pallets met producten naar supermarkten in Nederland. Daarnaast werd appellant ingezet om pallets op te halen in Kalkar en in Brussel. Appellant reed met een 19 meter lange zogenoemde kettingwagen. Aan de dienstbetrekking is een einde gekomen om bedrijfseconomische redenen. Bij besluit van 25 juli 2005, welk besluit na bezwaar is gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 3 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit), heeft het Uwv appellant met ingang van 6 juli 2005 een uitkering ingevolge de WW toegekend, berekend naar een gemiddeld aantal arbeidsuren per week van 39,45. 3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. 4. Appellant heeft in hoger beroep zijn stelling herhaald dat het Uwv bij de vaststelling van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week ten onrechte geen rekening heeft gehouden met structureel overwerk van gemiddeld 14 uur per week. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het overwerk inherent is aan zijn functie van internationaal vrachtwagenchauffeur. Ter zitting is -subsidiair- betoogd dat sprake was van een bestendige praktijk waardoor de arbeidsovereenkomst qua arbeidsduur feitelijk een grotere omvang heeft gekregen. 5. De Raad, oordelend over de aangevallen uitspraak, overweegt als volgt. 5.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, voor zover hier van belang, is werkloos de werknemer die ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren. In het tweede lid van artikel 16 van de WW is bepaald dat onder de in het eerste lid bedoeld arbeidsuren per kalenderweek wordt verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies aan arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht. In artikel 4a, eerste lid, van de Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren van 18 december 1996 (hierna: de Regeling gelijkstelling) is bepaald dat uren waarin de werknemer overwerk heeft verricht buiten beschouwing worden gelaten voor de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WW. Ingevolge artikel 4a, tweede lid, van de Regeling gelijkstelling wordt onder overwerk niet verstaan de uren: a. waarin de werknemer krachtens arbeidsovereenkomst of CAO verplicht was arbeid te verrichten en die uren zonder die verplichting als overuren zouden moeten worden aangemerkt; of b. waarin de werknemer meer dan de normale arbeidstijd arbeid heeft verricht en die uren inherent zijn aan de functie. 5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op grond van de op zijn arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg (hierna: de CAO) een arbeidstijd had van 160 diensturen per periode van vier weken, maar dat hij doorgaans werkweken maakte van meer dan 50 uur. In hoger beroep is evenmin in geschil dat noch de arbeidsovereenkomst, noch de CAO een verplichting inhield tot het verrichten van overwerk. In eerdere uitspraken, onder meer van 6 mei 1996, LJN ZB6452 en RSV 1996/235, is de Raad uitvoerig ingegaan op de structuur van het beloningssysteem als neergelegd in de CAO. In die uitspraken heeft de Raad daaraan de conclusie verbonden dat het verrichten van overwerk, hoewel zeer gebruikelijk in het internationaal transport, vooral was ingegeven door organisatorische en bedrijfseconomische redenen en op zich niet inherent is aan de functie van internationaal chauffeur. De Raad overwoog daarbij dat, aangezien de arbeidstijd in de CAO is gedefinieerd over een periode van vier weken, in beginsel voldoende ruimte bestond om de betrokken chauffeur na terugkeer van een lange reis of werken op zaterdag minder snel opnieuw in te plannen, om aldus de normatieve arbeidstijd niet te zeer te overschrijden. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders was. In de eerste plaats is gebleken dat er behalve appellant nog twee chauffeurs waren die op een kettingwagen reden. Voorts is de Raad er niet van overtuigd geraakt dat het rijden met een kettingwagen zodanig bijzondere vaardigheden vereiste, dat andere chauffeurs daartoe niet in staat geacht konden worden. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat, naar ter zitting is gebleken, een kettingwagen slechts één meter langer is dan een gewone vrachtwagen en dat voor het besturen daarvan geen speciale training is vereist. Van een situatie als bedoeld in artikel 4a, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling gelijkstelling was naar het oordeel van de Raad dan ook geen sprake. 5.3. Appellant heeft ter zitting verklaard dat hij de enige chauffeur was die overwerk verrichtte en dat zijn collega’s dat weigerden, wat door de werkgever werd geaccepteerd. De Raad leidt hieruit af dat niet kan worden gezegd dat sprake was van een uitbreiding van de reguliere arbeidstijd met een verplicht karakter. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat een bestendige praktijk is ontstaan, waarin de arbeidsovereenkomst qua arbeidstijd feitelijk een grotere omvang heeft gekregen dan is overeengekomen. 5.4. Uit hetgeen in 5.2. en 5.3. is overwogen volgt dat het Uwv de meeruren die appellant heeft gewerkt terecht heeft aangemerkt als overuren en terecht buiten beschouwing heeft gelaten voor de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van appellant. 5.5. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en B.M. van Dun en R.P.Th. Elshoff als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.R.S. Bacon als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2007. (get.) N.J. van Vulpen-Grootjans. (get.) M.R.S. Bacon.