Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2806

Datum uitspraak2007-08-28
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0200617
Statusgepubliceerd


Indicatie

De veroordeling in het kort geding vonnis van 29 april 1999 strekte er toe de gevolgen van het - in dat vonnis onrechtmatig geachte - executoriaal beslag onder de Rabobank [...] weg te nemen. [appellant] had het recht het vonnis van 29 april 1999 ten uitvoer te leggen. Dit was immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In hetgeen in deze zaak is aangevoerd (onder andere dat de Ontvanger onmiddellijk hoger beroep heeft ingesteld van dit vonnis, de mogelijkheid dat het vonnis vernietigd zou worden en de omstandigheid dat er bij uitbetaling van het bedrag aan [appellant] een aanzienlijk restitutierisico bestond), ziet het hof geen reden om aan te nemen dat [appellant] misbruik heeft gemaakt van zijn recht om het vonnis terstond ten uitvoer te leggen. Vast staat dat de vordering van [appellant] op de Ontvanger, waar de Ontvanger conservatoir eigenbeslag op heeft gelegd, niet verrekend kan worden met de vordering van de Ontvanger op [appellant] ter zake de onderhavige belasting-vordering. Het hof verwijst daartoe naar de procedure tussen partijen die is geëindigd in het arrest van de Hoge Raad d.d. 29 oktober 2004 (C03/002HR). Gelet op het voorgaande onderschrijft het hof het oordeel van de President van de rechtbank 's-Hertogenbosch in het vonnis van 16 september 1999, dat het "ongerijmd en onaanvaardbaar" is als de Ontvanger, die het desbetreffende bedrag in zijn macht heeft gekregen enkel op grond van het (in het vonnis van 29 april 1999 nietig geoordeelde) dwangbevel en de daarop gebaseerde executiemaatregelen, nu de facto toch dat bedrag onder zich zou kunnen houden op grond van een eigenbeslag ter zake van dezelfde vordering waarvan is beslist dat deze zich niet voor verrekening leent. De omstandigheid, dat de Ontvanger na uitbetaling van het bedrag mogelijk conservatoir beslag zou kunnen leggen onder [appellant], doet aan voorgaand oordeel niet af. Het voorgaande brengt mee dat de vordering van de Ontvanger, waarin een verklaring voor recht gevraagd wordt dat het de Ontvanger vrij stond om dit eigenbeslag te leggen, niet kan worden toegewezen.


Uitspraak

typ. NJ rolnr. C0200617/HE ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, sector civiel recht, zesde kamer, van 28 augustus 2007, gewezen in de zaak van: [APPELLANT], wonende te [plaats], Polen, appellant bij exploot van dagvaarding van 13 juni 2002, procureur: mr. Ph.C.M. van der Ven, tegen: DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/ONDERNEMINGEN EINDHOVEN, kantoorhoudende te Eindhoven, geïntimeerde bij gemeld exploot, procureur: mr. J.E. Lenglet, op het hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 15 maart 2002 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - de Ontvanger - als eiser. 1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 45444/HA ZA 99-2184) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2. Het geding in hoger beroep 2.1 Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder overlegging van producties drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing alsnog van de vordering van de Ontvanger. 2.2 Bij memorie van antwoord heeft de Ontvanger onder overlegging van producties de grieven bestreden. 2.3 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1 Geen grieven zijn gericht tegen de door de rechtbank onder 3 vastgestelde feiten. Het hof zal van diezelfde feiten uitgaan. Voorts staat blijkens de gedingstukken nog een aantal andere feiten tussen partijen vast. Het hof is voorts uitgegaan van de inhoud van na te noemen producties van de memorie van antwoord, nu deze producties blijkens de inhoud daarvan aan [appellant] bekend kunnen worden verondersteld. Voor de leesbaarheid van dit arrest zal het hof de voor deze zaak relevante feiten hieronder kort weergeven. a. Aan [appellant] is op [datum 1] een voorlopige aanslag [nummer] opgelegd ten bedrage van fl. 481.536,-- exclusief rente en kosten. Op diezelfde dag heeft de Ontvanger een dwangbevel met betrekking tot die aanslag uitgevaardigd en aan [appellant] betekend. b. Op [datum 2] is door de Ontvanger ten laste van [appellant] op grond van voornoemd dwangbevel executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank Nuenen/Son en Breugel op een bedrag van fl. 136.547,55. Dit bedrag is op 20 april 1998 door de Ontvanger uitgewonnen. c. Bij kort geding heeft [appellant] gevorderd dat de Ontvanger dit bedrag, vermeerderd met rente en kosten, aan hem zou terugbetalen onder meer omdat - kort gezegd - er gebreken aan het dwangbevel kleefden. De president van de rechtbank 's-Hertogenbosch heeft bij vonnis van 29 april 1999 de vordering van [appellant] toegewezen. Deze beslissing is vernietigd bij arrest van dit hof van 30 mei 2000, terwijl het door [appellant] tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep is verworpen bij arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 2002 (prod. 2a, 2b en 2c bij memorie van antwoord). d. Op 6 mei 1999 heeft [appellant] het hiervoor genoemde vonnis van 29 april 1999 aan de Ontvanger betekend. Op diezelfde dag heeft de Ontvanger [appellant] geschreven dat hij voornoemd bedrag vermeerderd met rente tot en met 6 mei 1999 en kosten (tezamen fl. 149.120,55) zou verrekenen met de ten name van [appellant] openstaande aanslag [nummer]. e. [appellant] heeft ter uitvoering van het - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - vonnis van 29 april 1999 op [datum 3] executoriaal beslag laten leggen onder de Postbank en De Nederlandse Bank N.V.. De Ontvanger heeft tevergeefs (onder meer met een beroep op voormelde verrekening) in kort geding getracht deze beslagen opgeheven te krijgen alsmede een verbod te verkrijgen om het vonnis van 29 april 1999 ten uitvoer te leggen (vonnis van de President rechtbank Amsterdam van 8 juli 1999, arrest van het hof Amsterdam van 19 september 2002 en arrest van de Hoge Raad van 29 oktober 2004; prod. 3a, 3c en 3d memorie van antwoord). f. Op 12 juli 1999 heeft de Ontvanger met verlof van de President van de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. [datum 4] conservatoir eigenbeslag gelegd op het bedrag van fl. 149,120,55, dat de Ontvanger ingevolge het vonnis van de president van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 april 1999 aan [appellant] moest terugbetalen (prod. 5, 6 en 7 memorie van grieven). Het Lisv heeft op 28 juli 1999 ten laste van [appellant] onder de Ontvanger conservatoir derdenbeslag doen leggen op al hetgeen de Ontvanger aan [appellant] verschuldigd is of zal worden. g. Op [datum 5] heeft [appellant] executoriale beslagen doen leggen onder de dienst Domeinen. De Ontvanger heeft in kort geding opheffing van deze beslagen gevorderd. Ter zitting van 9 augustus 1999 van dit kort geding is tussen partijen een aantal afspraken gemaakt, waaronder de afspraak dat voornoemd bedrag van fl. 136.547,55, vermeerderd met rente en kosten, in totaal een bedrag van fl. 165.000,--, gestort zal worden op de rekening van de [stichting 1](prod. 1 conclusie van repliek). Bij vonnis van 16 september 1999 heeft de President van de rechtbank 's-Hertogenbosch bepaald dat het door de Ontvanger onder de [stichting 1] gestorte bedrag onder deze stichting blijft berusten totdat kort gezegd definitief duidelijk is aan wie dit bedrag moet worden betaald (prod.4 memorie van antwoord). h. De door [appellant] verschuldigde aanslag [nummer] is op 31 december 1999 vastgesteld op fl. 615.885,--,. De Inspecteur heeft uitstel van betaling verleend totdat deze aanslag onherroepelijk is. Thans wordt tussen de Inspecteur en [appellant] nog geprocedeerd over de juistheid van deze aanslag. 4.2 In de onderhavige procedure heeft de Ontvanger in de inleidende dagvaarding van 26 juli 1999 gevorderd dat [appellant] veroordeeld wordt om aan de Ontvanger te betalen een bedrag van fl. 481.538,00, vermeerderd met rente en kosten. Na de hiervoor onder 4.1 sub g. genoemde regeling heeft de Ontvanger zijn eis in de onderhavige procedure gewijzigd in die zin dat thans uitsluitend een verklaring voor recht gevorderd wordt dat het de Ontvanger vrij stond om voor zijn vordering, voorvloeiende uit de aan [appellant] gelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premieheffing 1996, conservatoir eigenbeslag te leggen op de vordering van [appellant] op de Ontvanger voorvloeiende uit het vonnis van de President van de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 29 april 1999. 4.3 De rechtbank heeft de vordering van de Ontvanger in het bestreden vonnis toegewezen. 4.4 De grieven hebben de strekking de op deze zaak toegesneden onderdelen van de overwegingen 5 tot en met 9, die resulteren in een toewijzing van de vordering van de Ontvanger, aan het oordeel van het hof te onderwerpen. Het hof zal in verband daarmee niet de grieven afzonderlijk beoordelen. 4.5 [appellant] heeft onder meer als verweer aangevoerd dat het handelen van de Ontvanger bezwaarlijk anders kan worden verstaan dan het actief zoeken naar de mogelijkheden om onder de betalingsverplichting krachtens het vonnis van 29 april 1999 uit te komen. De Ontvanger heeft daarbij - aldus [appellant] - in casu ten onrechte gebruik gemaakt van het recht om beslag onder zich zelf te leggen. Ten aanzien van dit verweer geldt het volgende. 4.6 De veroordeling in het kort geding vonnis van 29 april 1999 strekte er toe de gevolgen van het - in dat vonnis onrechtmatig geachte - executoriaal beslag onder de Rabobank (zie hiervoor 4.1 sub b) weg te nemen. [appellant] had het recht het vonnis van 29 april 1999 ten uitvoer te leggen. Dit was immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In hetgeen in deze zaak is aangevoerd (onder andere dat de Ontvanger onmiddellijk hoger beroep heeft ingesteld van dit vonnis, de mogelijkheid dat het vonnis vernietigd zou worden en de omstandigheid dat er bij uitbetaling van het bedrag aan [appellant] een aanzienlijk restitutierisico bestond), ziet het hof geen reden om aan te nemen dat [appellant] misbruik heeft gemaakt van zijn recht om het vonnis terstond ten uitvoer te leggen. 4.7 Vast staat dat de vordering van [appellant] op de Ontvanger, waar de Ontvanger conservatoir eigenbeslag op heeft gelegd, niet verrekend kan worden met de vordering van de Ontvanger op [appellant] ter zake de onderhavige belasting-vordering. Het hof verwijst daartoe naar de procedure tussen partijen die is geëindigd in het arrest van de Hoge Raad d.d. 29 oktober 2004 (C03/002HR). 4.8 Gelet op het voorgaande onderschrijft het hof het oordeel van de President van de rechtbank 's-Hertogenbosch in het vonnis van 16 september 1999, dat het "ongerijmd en onaanvaardbaar" is als de Ontvanger, die het desbetreffende bedrag in zijn macht heeft gekregen enkel op grond van het (in het vonnis van 29 april 1999 nietig geoordeelde) dwangbevel en de daarop gebaseerde executiemaatregelen, nu de facto toch dat bedrag onder zich zou kunnen houden op grond van een eigenbeslag ter zake van dezelfde vordering waarvan is beslist dat deze zich niet voor verrekening leent. De omstandigheid, dat de Ontvanger na uitbetaling van het bedrag mogelijk conservatoir beslag zou kunnen leggen onder [appellant], doet aan voorgaand oordeel niet af. 4.9 Het voorgaande brengt mee dat de vordering van de Ontvanger, waarin een verklaring voor recht gevraagd wordt dat het de Ontvanger vrij stond om dit eigenbeslag te leggen, niet kan worden toegewezen. 4.10 Het hof verwerpt de stelling van de Ontvanger dat voornoemde verweren van [appellant] tardief zijn. De omstandigheid dat [appellant] destijds via een opheffingskort geding het eigenbeslag van de Ontvanger door de rechter had kunnen laten toetsen en dat hij dit heeft nagelaten, doet er niet aan af dat de rechtmatigheid van het beslag thans, in de onderhavige procedure, juist door de gewijzigde vordering van de Ontvanger onderwerp van geschil is. Derhalve kan [appellant] alle ter zake relevante verweren in deze procedure voeren. 4.11 Evenmin is relevant dat de Ontvanger bij voldoening aan het vonnis van 29 april 1999 door terugbetaling van meergenoemd bedrag aan [appellant] zich geplaatst zag voor een aanzienlijk restitutierisico ingeval het vonnis van 29 april 1999 vernietigd zou worden. Dit - mogelijk reële - restitutierisico rechtvaardigt immers niet voornoemd gebruik van het beslagrecht om aan de gevolgen van de tenuitvoerlegging van dit vonnis te ontkomen. 4.12 Gelet op het voorgaande dient het beroepen vonnis vernietigd te worden. De Ontvanger zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de pro-cedure, zowel die van de eerste aanleg als die van het hoger beroep. 5. De uitspraak Het hof: vernietigt het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 15 maart 2002, en opnieuw rechtdoende: wijst af de vordering van de Ontvanger; veroordeelt de Ontvanger in de kosten van deze procedure, welke kosten het hof tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot voor de eerste aanleg: op € 181,51 voor verschotten en op € 780,-- voor salaris procureur voor het hoger beroep: op € 307,56 voor verschotten en op € 894,-- voor salaris procureur; verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-van Dijk, H. Vermeulen en Antens en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 28 augustus 2007.