Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2828

Datum uitspraak2007-08-29
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-004056-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof is van oordeel, dat het door de politie duwen tegen een raam van een pand onder omstandigheden een schending kan opleveren van het recht op eerbiediging van het privé-leven, maar dat van een dergelijke schending in het onderhavige geval geen sprake is. Hierbij neemt het hof het volgende in aanmerking. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, dat de verdachte nooit de bedoeling heeft gehad om in het pand [pleegplaats] te wonen en dat hij daar nooit daadwerkelijk heeft gewoond. Verdachte huurde de woning alleen om daarin uitsluitend voor zichzelf een hennepkwekerij te vestigen. Verdachte heeft steeds bij zijn ouders gewoond waar hij ook stond ingeschreven. Vanwege het compleet ontbreken van de woonbestemming van het pand aan de [pleegplaats] [pleegplaats] en van enig ander privé-leven aldaar, is het hof van oordeel dat in dit geval geen sprake is van privé-leven dat op grond van artikel 8 EVRM bescherming verdient. De omstandigheid dat de verbalisanten dit tevoren niet wisten, doet niet aan dit oordeel af.


Uitspraak

Parketnummer: 20-004056-06 Uitspraak : 29 augustus 2007 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 2 november 2006 in de strafzaak met parketnummer 01/847001-06 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres]. Hoger beroep De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen en de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot: -een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uur subsidiair 50 dagen hechtenis; -een geldboete van EUR 2000,- subsidiair 40 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 3 april 2006 tot en met 03 juli 2006 te 's-Hertogenbosch opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [pleegplaats]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 339 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; 2. hij in of omstreeks de periode van 03 april 2006 tot en met 3 juli 2006 te 's-Hertogenbosch met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; In feit 2 heeft het hof, in de eerste regel na "in of omstreeks", toegevoegd "de periode van". Daarnaast heeft het hof in de eerste regel, aan "03 april" toegevoegd "2006". Naar het oordeel van het hof betreft het hier kennelijke misslagen die worden verbeterd. Deze verbeteringen zijn in overeenstemming met de kennelijke bedoelingen van de steller van de tenlastelegging. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 3 april 2006 tot en met 03 juli 2006 te 's-Hertogenbosch opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [pleegplaats] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 339 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II; 2. hij in de periode van 03 april 2006 tot en met 3 juli 2006 te 's-Hertogenbosch met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen elektriciteit, toebehorende aan [slachtoffer]. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken. Door het hof gebruikte bewijsmiddelen Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat de verbalisanten onrechtmatig hebben gehandeld door bij hun onderzoek aan de woning van verdachte een niet afgesloten raam open te duwen om in de woning te kijken. Volgens de raadsman hadden de verbalisanten daartoe geen enkele bevoegdheid en is er een inbreuk gemaakt op de ongestoorde huisvrede ex artikel 8 EVRM. Volgens de raadsman leidt dit ertoe dat de door deze handeling verkregen informatie voor het bewijs moet worden uitgesloten waardoor vrijspraak moet volgen. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de navolgende feiten vast. Naar aanleiding van een anonieme melding dat er op het adres [pleegplaats] te 's-Hertogenbosch zich een hennepkwekerij zou bevinden, werd op 3 juli 2006 door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een onderzoek ter plaatse uitgevoerd. De verbalisanten werden daar aangesproken door een onbekend gebleven buurtbewoner die aan hen vroeg of men voor pand [pleegplaats] kwam. De buurtbewoner meldde dat de post van nummer [pleegplaats] al een hele tijd niet meer in de brievenbus paste die geheel vol zat. [verbalisant 1] neemt daarop waar dat een postbode met moeite post in de overvolle brievenbus van nummer [pleegplaats] stopt. Na herhaaldelijk aanbellen werd er niet opengedaan. Vervolgens belt verbalisant [verbalisant 2] de verdachte met de mededeling dat men in zijn woning een onderzoek wil instellen. De verdachte deelt daarop mede pas later daarvoor beschikbaar te zijn. Vervolgens verrichten de verbalisanten nader onderzoek aan de woning. Zij zien dat de lamellen voor de ramen gesloten zijn. Binnenkijken is daardoor niet mogelijk. Daarop wordt door hen met een lichte druk op een raam van de woning geduwd waardoor een kleine kier ontstaat. De verbalisanten horen en voelen dat er lucht door de kier naar binnen wordt gezogen. Ook horen ze een zoemend geluid vanachter het raam komen. Op basis van deze informatie wordt een schriftelijke machtiging tot binnentreden verkregen. Voordat er wordt binnengetreden, neemt men wederom telefonisch contact op met de verdachte. Deze wil opnieuw niet komen. Na binnentreding wordt in de woning een in bedrijf zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Het hof is van oordeel dat de verbalisanten, gelet op de inhoud van de anonieme melding, de mededeling van de buurtbewoner en hun waarneming ten aanzien van de postbode en het gesloten zijn van de lamellen, een nader onderzoek mochten uitvoeren aan de woning van verdachte. Naar het oordeel van het hof was er voldoende verdenking aanwezig in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering danwel artikel 9 Opiumwet. De vraag dient te worden beantwoord, of de verbalisanten reeds voordat genoemde machtiging tot binnentreden was verkregen de bevoegdheid hadden om op een raam te duwen waardoor een kleine kier ontstond. De raadsman van verdachte heeft gesteld, dat de verbalisanten door aldus te handelen een inbreuk hebben gemaakt op de ongestoorde huisvrede als bedoeld in artikel 8 EVRM. Het hof is van oordeel, dat het door de politie duwen tegen een raam van een pand onder omstandigheden een schending kan opleveren van het recht op eerbiediging van het privé-leven, maar dat van een dergelijke schending in het onderhavige geval geen sprake is. Hierbij neemt het hof het volgende in aanmerking. Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, dat de verdachte nooit de bedoeling heeft gehad om in het pand [pleegplaats] te wonen en dat hij daar nooit daadwerkelijk heeft gewoond. Verdachte huurde de woning alleen om daarin uitsluitend voor zichzelf een hennepkwekerij te vestigen. Verdachte heeft steeds bij zijn ouders gewoond waar hij ook stond ingeschreven. Vanwege het compleet ontbreken van de woonbestemming van het pand aan de [pleegplaats] [pleegplaats] en van enig ander privé-leven aldaar, is het hof van oordeel dat in dit geval geen sprake is van privé-leven dat op grond van artikel 8 EVRM bescherming verdient. De omstandigheid dat de verbalisanten dit tevoren niet wisten, doet niet aan dit oordeel af. Gelet daarop is het hof van oordeel dat verdachte door het openduwen tot een kleine kier van een raam van het pand [pleegplaats] [pleegplaats], niet in enig rechtens te respecteren belang is getroffen. Het antwoord op de vraag of deze handeling rechtmatig was kan daarom in het midden blijven. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het door de handelwijze van verbalisanten verkregen bewijs bruikbaar is voor het bewijs en de feiten onder 1 en 2 bewezen kunnen worden. Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de raadsman. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien bij artikel 3, onder B van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 11, tweede lid van die wet. Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Met oplegging daarnaast van een voorwaardelijke geldboete wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van de bewezen verklaarde feiten. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 en 2 bewezen verklaarde oplevert: 1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. 2. Diefstal. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis. Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis. Bepaalt, dat de geldboete van EUR 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Aldus gewezen door mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter, mr. B.F. de Poorter en mr. G.P.M.F. Mols, in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier, en op 29 augustus 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken. mr. G.P.M.F. Mols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.