Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2836

Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers610030-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft een groep jongeren met extreem-rechtse sympathieën veroordeeld tot -onder meer- onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Alle elf jongeren werden vrijgesproken van de hen tenlastegelegde brandstichting van het voormalige Formidogebouw in Almere. Zij zijn wel veroordeeld wegens bedreiging met zware mishandeling van krakers, die zich dat gebouw bevonden op 20 februari 2007. Vijf van de verdachten werden eveneens veroordeeld voor twee pogingen tot brandstichting (bij een Islamitische school en bij een synagoge in Almere), voor vernieling en beschadiging van een Islamitische supermarkt in Almere en voor brandstichting in een kraakpand in Amsterdam. De twee minderjarigen die deel uitmaakten van de groep kregen werkstraffen van 200 uur en voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd.


Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE - LELYSTAD Sector Strafrecht - Meervoudige Strafkamer Parketnummer: 07/610030-07 Vonnis in de zaak van: het openbaar ministerie tegen [verdachte] Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14 juni en op 21, 22 en 23 augustus 2007. De verdachte is verschenen, bijgestaan door G.I.H. Schulte, advocaat te Almere. De officier van justitie, mr. H.H.J. Harmeijer, heeft ter terechtzitting, met toepassing van het commune strafrecht, gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot: • een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden elektronisch toezicht, inclusief het volgen van de COVA training; • opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: (volgt tenlastelegging, zoals gewijzigd ter terechtzitting van 21 augustus 2007). BEWIJS Ten aanzien van feit 2. De rechtbank acht de tenlastegelegde brandstichting in het voormalige Formidogebouw te Almere onvoldoende wettig en overtuigend bewezen omdat het wettig bewijs om te komen tot causaliteit tussen enerzijds het ontstaan van de fatale brand en anderzijds de door [medeverdachte] (naar eigen zeggen) ondernomen brandstichtingspoging in het gebouw (of enige andere handeling van verdachte of de groep waartoe hij behoorde, gericht op brandstichting) ontbreekt. Zo blijkt uit de inhoud van het rapport van de technische recherche van 27 februari 2007, op 18 juli 2007 tegenover de rechter-commissaris nog eens bevestigd door een tweetal verbalisanten, dat geen sporen van brandversnellende middelen zijn aangetroffen en dat geen materialen zijn aangetroffen en veilig gesteld (zoals restanten van flessen) die wijzen op het gebruik van een zogeheten molotovcocktail. Deze conclusie, in het licht bezien van het gegeven dat in het gebouw voorafgaande aan de brand ander open vuur aanwezig was (onder andere in de vorm van waxinelichtjes), maakt dat ook de overtuiging bij de rechtbank ontbreekt en de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1. Namens de verdediging is naar voren gebracht dat weliswaar sprake is geweest van een dreigende sfeer tijdens de inval in het Formidogebouw door de dadergroep, doch dat van een strafrechtelijk relevante bedreiging geen sprake is geweest. De rechtbank overweegt dienaangaande dat, gelet op de omstandigheden en feiten die aan de orde zijn geweest tijdens de inval, waarvan met name het als grote groep, bewapend met stokken en andere slagwapens, gekleed met bivakmutsen, schreeuwend binnenvallen van het pand, en mede gelet op hetgeen de krakers tegenover politie en rechter-commissaris hebben verklaard, het niet anders is geweest dan dat er sprake was van een bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding) Van het onder 1 meer of anders tenlastegelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: feit 1: medeplegen van bedreiging van enig misdrijf tegen het leven gericht, strafbaar gesteld bij artikel 285 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL De officier van justitie heeft op basis van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht gevorderd het meerderjarigenstrafrecht toe te passen (althans zo vat de rechtbank zijn verzoek tot het toepassing van het commune strafrecht op) mede in verband met het relatief geringe leeftijdsverschil tussen de verdachte en zijn mededaders, waardoor er kort gezegd volgens hem geen aanleiding is om te komen tot onderscheid bij de bepaling van de strafmaat en het daarbij te hanteren instrumentarium. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. De voorwaarden voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht zoals genoemd in artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht behoeven weliswaar niet cumulatief te worden bezien, doch de rechtbank is van oordeel dat deze voorwaarden wel in onderling verband dienen te worden beschouwd. Gelet op het gegeven dat de verdachte tijdens de behandeling van zijn strafzaak minderjarig was, het procesverloop tot op heden (waarvan de schorsing van de voorlopige hechtenis deel heeft uitgemaakt) onder de vigeur van het minderjarigenstrafrecht is beoordeeld, eerder onderzoek naar de vraag van de toepassing van het meerderjarigenstrafrecht niet aan de orde is geweest en de persoon van verdachte zoals deze ter terechtzitting is gebleken daar geen aanleiding toe geeft, zal de rechtbank geen toepassing geven aan het bepaalde in artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank ernstig rekening gehouden met de gevoelens van maatschappelijke onrust die de inval in het voormalig Formidogebouw teweeg hebben gebracht. De rechtbank weegt daarbij mee dat acties van extremistische aard, van welke zijde dan ook, in het huidige tijdsgewricht tot verdere radicalisering kunnen bijdragen en meent dat daartegen resoluut moet worden opgetreden. Bij haar beslissing heeft de rechtbank eveneens rekening gehouden met: een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 31 juli 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest; de verdachte betreffende rapport uitkomsten basisonderzoek en strafadvies d.d. 14 maart 2007, uitgebracht door de Raad voor de Kinderbescherming; - de verdachte betreffende rapportages d.d. 13 juni 2007 en 15 augustus 2007, uitgebracht door Bureau jeugdzorg Flevoland. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77o, 77x, 77y, 77z, 77aa en 77gg van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het onder 2 tenlastegelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 1 tenlastegelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het onder 1 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten de werkstraf het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 200 uren te voltooien binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen jeugddetentie, althans een aantal dagen jeugddetentie dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf . De tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 6 maanden. De jeugddetentie zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven. Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. G.P. Nieuwenhuis en H.P.H.I. Cleerdin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.R. Verstraeten, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2007.