Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2837

Datum uitspraak2007-09-04
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersTBSS 2007\100
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Ter terechtzitting is door de getuige-deskundige verklaard dat het risicoprofiel onverminderd hoog is en dat betrokkene recent een week is binnengehaald vanwege cocaïnegebruik. De kliniek heeft geconcludeerd dat het de voorkeur zou verdienen om voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging te adviseren. Betrokkene weigert echter hardnekkig om met de reclassering samen te werken. Dit leidt ertoe dat naar het oordeel van het hof thans niet de reclassering, maar de kliniek de controle op het gedrag van betrokkene dient uit te oefenen. Het hof denkt daarbij aan een termijn van drie jaren, welke vaak geldt bij een voorwaardelijke beëindiging. Daarbij stelt het hof vast dat die termijn al enige tijd loopt en anderzijds dat die termijn onderbroken lijkt te zijn door het recente cocaïnegebruik van betrokkene. Enkele jaren geleden is er voor gekozen om met betrokkene een traject te doorlopen als ware het proefverlof. Gelet op het hoge risicoprofiel en het recente cocaïnegebruik, is het hof van oordeel dat het door de kliniek ingezette traject in de huidige vorm in ieder geval nog enige tijd dient te worden voortgezet.


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM TBS 2007@ Beslissing d.d. 4 september 2007 De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van [terbeschikkinggestelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], onder gezag van [inrichting]. Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Arnhem van 5 januari 2007, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. Overwegingen: Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen, daar het recht zal doen mede op grond van hetgeen de getuige-deskundige ter terechtzitting heeft verklaard. Het hof is, evenals de advocaat-generaal en de raadsman van betrokkene, van oordeel dat in casu van een spoedige behandeling van het beroep in de zin van artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden geen sprake is geweest. Immers is het beroep ruim zeven maanden na het instellen van het hoger beroep behandeld. In de voorliggende zaak oordeelt het hof, anders dan de raadsman, dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen in zichzelf voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt. Ambtshalve overweegt het hof het volgende. Artikel 509o, tweede lid, onder sub 2 van het Wetboek van Strafvordering vereist dat bij de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de terbeschikkinggestelde wordt overgelegd. Bij het behandelen van een zaak in hoger beroep acht het hof het voor de vorming van zijn eindoordeel noodzakelijk voldoende te zijn voorgelicht over de actuele stand van zaken, onder meer door middel van de meest recente wettelijke aantekeningen omtrent de betrokkene. Het hof acht het in het algemeen van groot belang dat de recente wettelijke aantekeningen in ieder geval de periode bestrijken tot twee à drie maanden vóór de bij het hof geplande zittingsdatum. In casu bestrijken de wettelijke aantekeningen slechts de periode tot en met 19 december 2006. Recente wettelijke aantekeningen ontbreken derhalve in het dossier. Het hof overweegt dat, ondanks het feit dat deze aantekeningen ontbreken, het zich in de onderhavige zaak voldoende voorgelicht acht ten aanzien van de gesteldheid van betrokkene, nu het verlengingsadvies voldoende gegevens over deze gesteldheid bevatten, ter terechtzitting deze gesteldheid uitvoerig is besproken en de contacten van de kliniek naar betrokkene door zijn woonsituatie relatief schaars zijn. Bovendien heeft ter terechtzitting van het hof de getuige-deskundige verklaard over het recente behandelverloop van betrokkene. Het hof acht zich op basis van de voorhanden informatie thans voldoende voorgelicht om te kunnen oordelen over het door de betrokkene ingediende beroep. Het hof is, anders dan de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist als in de hierna te vermelden beslissing vervat. Uit het verlengingsadvies volgt dat bij betrokkene sprake is van een agressieregulatiestoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en in het (recente) verleden middelenmisbruik. Ten tijde van het indexdelict (een levensdelict) werd de problematiek van betrokkene verergerd door het gebruik van cocaïne. Alcohol en cocaïne of XTC zijn zeer luxerende factoren tot de dynamiek om tot geweld te komen. Tevens werken betrokkenes negatieve opvattingen risicoverhogend. Betrokkene blijft overtuigd in de gedachte geen verslavingsprobleem te hebben, zolang het om incidenteel gebruik gaat. De getuige-deskundige heeft ter terechtzitting verklaard dat het risicoprofiel van betrokkene onverminderd hoog is en dat hij het cocaïnegebruik van betrokkene gevaarlijk vindt. Tevens heeft de getuige-deskundige verklaard dat betrokkene slechts drie weken geleden is betrapt op cocaïnegebruik. Dit drugsgebruik werd door de kliniek dermate ernstig beschouwd dat betrokkene voor een week door de kliniek naar binnen is gehaald. Het hof tilt zwaar aan deze combinatie van gegevens, waardoor het thans de vraag is of er inderdaad sprake is van het beklijven van de positieve ontwikkelingen in het gedrag van betrokkene. Daarbij merkt het hof nog op dat de kliniek in het verlengingsadvies heeft geconcludeerd dat, gelet op het hoge risicoprofiel van betrokkene, het de voorkeur zou verdienen om voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging te adviseren. Door de hardnekkige weigering van betrokkene om met de reclassering samen te werken is die beslissing niet goed uitvoerbaar. De keuze van betrokkene leidt ertoe dat naar het oordeel van het hof thans niet de reclassering, maar de kliniek de controle op het gedrag van betrokkene dient uit te oefenen. Het hof denkt daarbij aan een termijn van drie jaren, welke vaak geldt bij een voorwaardelijke beëindiging. Daarbij stelt het hof vast dat die termijn al enige tijd loopt en anderzijds dat die termijn onderbroken lijkt te zijn door het recente cocaïnegebruik van betrokkene. Enkele jaren geleden is er voor gekozen om met betrokkene een traject te doorlopen ‘als ware het een proefverlof’. Gelet op het hoge risicoprofiel en het recente cocaïnegebruik, is het hof van oordeel dat het door de kliniek ingezette traject in de huidige vorm in ieder geval nog enige tijd dient te worden voortgezet. Het hof acht derhalve een verlenging met een termijn van een jaar geïndiceerd. Beslissing: Het hof: Vernietigt de beslissing van de rechtbank te Arnhem van 5 januari 2007 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde. Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar. Aldus gedaan door mr Stikkelbroeck als voorzitter, mrs Verheugt en Van der Herberg als raadsheren, en dr Schudel en dr Van Kordelaar als raden, in tegenwoordigheid van mr Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2007. De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.