Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2845

Datum uitspraak2007-07-31
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0601539
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof overweegt hierover het volgende. [appellant] gaat er van uit dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd, zodat de executie door [persoon 1] onrechtmatig is geweest en bijgevolg de aankoop door [geïntimeerde] eveneens onrechtmatig. Hij verliest hierbij uit het oog dat het er niet om gaat dat vastgesteld wordt dat de dwangsommen inderdaad zijn verbeurd, maar dat komt vast te staan dat zij niet zijn verbeurd. Het gaat hier immers om zijn stelling die hij ook dient waar te maken. Zolang dat niet is gebeurd, dient het ervoor gehouden te worden dat de dwangsommen zijn verbeurd en dat [persoon 1] op goede gronden tot executie is overgegaan. Aan [geïntimeerde], die alleen als koper bij de veiling is betrokken, valt hierbij niets te verwijten. [appellant] is er tot dusver niet in geslaagd deze stelling waar te maken, getuige de uitkomst van de door hem tegen [persoon 1] aangespannen procedure die heeft geleid tot het vonnis van 10 mei 2006. Wanneer [appellant] in die zaak in hoger beroep een voor hem gunstiger resultaat weet te bereiken, in die zin dat komt vast te staan dat [persoon 1] ten onrechte tot executie is overgegaan, betekent dat alleen nog iets in de verhouding tussen [appellant] en [persoon 1]. Ook onder die omstandigheden geldt nog steeds dat [geïntimeerde] alleen als koper bij de executie betrokken is. Ook indien [geïntimeerde] voorafgaande aan de veiling op de hoogte was van de kwestie tussen [appellant] en [persoon 1], hetgeen zij betwist, brengt dat op zich genomen niet mee dat zij tegenover [appellant] onrechtmatig handelt door de woning op de veiling te kopen. Er zijn wellicht omstandigheden denkbaar waaronder een koper ten opzichte van de eigenaar onrechtmatig handelt door de transactie aan te gaan, maar van omstandigheden die een dergelijke conclusie rechtvaardigen is in dit geval niets gebleken. Ook de enkele verwijzing naar artikel 6:99 BW door [appellant] leidt niet tot een ander resultaat. Op basis van hetgeen in dit kort geding door [appellant] aan concrete feiten en omstandigheden omtrent het handelen van [geïntimeerde] naar voren is gebracht, kan niet worden gezegd dat sprake is van enige vordering van [appellant] op [geïntimeerde]. De consequentie hiervan is dat het hof tot dezelfde slotsom komt als de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep, dat de grief wordt verworpen en dat het vonnis wordt bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.


Uitspraak

typ. CB rolnr. KG C0601539/BR ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, sector civiel recht, vijfde kamer, van 31 juli 2007, gewezen in de zaak van: [APPELLANT], wonende te [plaats], appellant bij exploot van dagvaarding van 4 december 2006, procureur: mr. J.M.C. van Gorkum, tegen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [GEÏNTIMEERDE], gevestigd te [plaats], [gemeente], geïntimeerde bij gemeld exploot, procureur: mr. J.P. de Man, op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda gewezen vonnis in kort geding van 7 november 2006 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiseres. 1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 167122/KG ZA 06-523) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2. Het geding in hoger beroep 2.1 [appellant] is van dit vonnis tijdig in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder overlegging van vier producties één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad. 2.2 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grief bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten, uitvoerbaar bij voorraad. 2.3 [appellant] heeft onder overlegging van twee producties een akte genomen en [geïntimeerde] een antwoordakte. 2.4 Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep De grief luidt: "Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter in punt 4.1 van het vonnis overwogen: "De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. Deze omstandigheid doet zich thans voor. [geïntimeerde] stelt terecht dat indien [appellant] in hoger beroep in het gelijk zou worden gesteld, [appellant] in dat geval de als gevolg van de onrechtmatige executie geleden schade dient te verhalen op [persoon 1]. [geïntimeerde] staat daar als derde buiten." 4. De beoordeling 4.1 De vaststelling van de feiten in het vonnis waarvan beroep onder 3.1 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Kortheidshalve verwijst het hof naar deze weergave van de feiten. 4.2 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende. a) Bij kortgedingvonnis van 10 december 2004 is [appellant] veroordeeld om kopieën van administratieve bescheiden te verschaffen aan [persoon 1] en [persoon 2] (verder: [persoon 1]), op verbeurte van dwangsommen. Van dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld. b) Op de grond dat [appellant] niet aan de veroordeling heeft voldaan waardoor de dwangsommen zijn verbeurd, heeft [persoon 1] executoriaal beslag doen leggen op diens woning aan de [adres 1] te [plaats 1]. Op [datum 1] heeft de executieveiling van de woning plaatsgevonden. c) [appellant] heeft tegen [persoon 1] een procedure aanhangig gemaakt waarin hij vordert, kort gezegd, een verklaring voor recht dat [persoon 1] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld en vergoeding van de daardoor geleden schade. Centraal staat hierbij de stelling dat [persoon 1] ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op dwangsommen. Bij incidenteel vonnis van 26 oktober 2005 is toegewezen de vordering tot staking van de veiling totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist, maar bij eindvonnis van 10 mei 2006 zijn in de hoofdzaak de vorderingen van [appellant] afgewezen. [appellant] heeft beroep ingesteld; hierop is nog niet beslist. d) [geïntimeerde] is een onderneming die zich bezighoudt met handel in vastgoed/woningen. Zij heeft de woning op [datum 1] op de executieveiling gekocht. Deze is op [datum 2] aan [geïntimeerde] geleverd. Vervolgens heeft zij de woning terugverkocht aan [appellant], maar omdat deze de woning niet afnam is de koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] door [geïntimeerde] ontbonden. De boete die [appellant] in verband hiermee verbeurde, is door [geïntimeerde] verrekend met de door [appellant] betaalde waarborgsom. e) [geïntimeerde] heeft in verband met deze aangelegenheid op 28 juni 2006 tegen [persoon 1] een procedure aanhangig gemaakt. In deze procedure heeft de rechtbank bij incidenteel vonnis van 20 september 2006 [persoon 1] toegestaan [appellant] in vrijwaring op te roepen. f) Ingevolge een beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 1 november 2006 heeft [appellant] ten laste van [geïntimeerde] conservatoir beslag doen leggen op de woning. In het daartoe strekkende verzoekschrift heeft [appellant] gesteld dat [geïntimeerde] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij heeft meegewerkt aan de executie terwijl zij bekend was met de omstandigheid dat nog niet onherroepelijk vaststond dat er dwangsommen zijn verbeurd. Als gevolg van de onrechtmatige executie stelt hij schade geleden te hebben. g) Op [datum 3] heeft [appellant] de woning ontruimd. De woning is inmiddels door [geïntimeerde] aan derden verkocht en geleverd. 4.3 In dit kort geding vordert [geïntimeerde] opheffing van het conservatoir beslag dat [appellant] op de woning heeft doen leggen. De voorzieningenrechter heeft deze vordering met de hiervoor onder 3. aangehaalde overweging toegewezen. Hiertegen richt zich de grief van [appellant]. 4.4 Blijkens zijn toelichting op de grief stelt [appellant] zich op het standpunt dat de executoriale verkoop van zijn woning onrechtmatig is geweest omdat nog niet onherroepelijk vaststaat of er dwangsommen zijn verbeurd. Hij doelt hierbij op het gegeven dat het hoger beroep tegen het vonnis van 10 mei 2006 in de bodemprocedure tussen [appellant] en [persoon 1] nog aanhangig is. Daarnaast wijst hij op de procedure die [geïntimeerde] op 28 juni 2006 tegen [persoon 1] aanhangig heeft gemaakt en waarin [geïntimeerde] zelf te kennen geeft dat [persoon 1] op wankele basis heeft geëxecuteerd. [geïntimeerde] was op de hoogte van de omstandigheden waaronder de executieveiling plaatsvond en van wat zich aan procedures tussen [appellant] en [persoon 1] voordeed, aldus [appellant]. Volgens [appellant] hebben [persoon 1] en [geïntimeerde] hem gelijktijdig schade toegebracht door de onrechtmatige (ver)koop omdat [geïntimeerde] van de onrechtmatige verkoop profiteert terwijl zij weet dat het nog niet vaststaat of dwangsommen zijn verbeurd. [appellant] beroept zich in dit verband op het bepaalde in artikel 6:99 BW. 4.5 [geïntimeerde] betwist dat zij voorafgaande aan de veiling op de hoogte was van de achtergrond ervan en van het geschil tussen [appellant] en [persoon 1]. Eerst na de veiling en de gunning is zij daarmee bekend geworden als gevolg van het incidentele vonnis van 26 oktober 2005 waarbij de staking van de executie werd gelast. Als zij vóór de veiling van een en ander op de hoogte was geweest, zou dat volgens [geïntimeerde] geen verschil hebben gemaakt: zij was koper op een veiling die verliep volgens de regels die daarvoor gelden. Met het geschil tussen [appellant] en [persoon 1] heeft zij niet van doen. 4.6 Het hof overweegt hierover het volgende. [appellant] gaat er van uit dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd, zodat de executie door [persoon 1] onrechtmatig is geweest en bijgevolg de aankoop door [geïntimeerde] eveneens onrechtmatig. Hij verliest hierbij uit het oog dat het er niet om gaat dat vastgesteld wordt dat de dwangsommen inderdaad zijn verbeurd, maar dat komt vast te staan dat zij niet zijn verbeurd. Het gaat hier immers om zijn stelling die hij ook dient waar te maken. Zolang dat niet is gebeurd, dient het ervoor gehouden te worden dat de dwangsommen zijn verbeurd en dat [persoon 1] op goede gronden tot executie is overgegaan. Aan [geïntimeerde], die alleen als koper bij de veiling is betrokken, valt hierbij niets te verwijten. [appellant] is er tot dusver niet in geslaagd deze stelling waar te maken, getuige de uitkomst van de door hem tegen [persoon 1] aangespannen procedure die heeft geleid tot het vonnis van 10 mei 2006. 4.7 Wanneer [appellant] in die zaak in hoger beroep een voor hem gunstiger resultaat weet te bereiken, in die zin dat komt vast te staan dat [persoon 1] ten onrechte tot executie is overgegaan, betekent dat alleen nog iets in de verhouding tussen [appellant] en [persoon 1]. Ook onder die omstandigheden geldt nog steeds dat [geïntimeerde] alleen als koper bij de executie betrokken is. Ook indien [geïntimeerde] voorafgaande aan de veiling op de hoogte was van de kwestie tussen [appellant] en [persoon 1], hetgeen zij betwist, brengt dat op zich genomen niet mee dat zij tegenover [appellant] onrechtmatig handelt door de woning op de veiling te kopen. Er zijn wellicht omstandigheden denkbaar waaronder een koper ten opzichte van de eigenaar onrechtmatig handelt door de transactie aan te gaan, maar van omstandigheden die een dergelijke conclusie rechtvaardigen is in dit geval niets gebleken. Ook de enkele verwijzing naar artikel 6:99 BW door [appellant] leidt niet tot een ander resultaat. Op basis van hetgeen in dit kort geding door [appellant] aan concrete feiten en omstandigheden omtrent het handelen van [geïntimeerde] naar voren is gebracht, kan niet worden gezegd dat sprake is van enige vordering van [appellant] op [geïntimeerde]. 4.8 De consequentie hiervan is dat het hof tot dezelfde slotsom komt als de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep, dat de grief wordt verworpen en dat het vonnis wordt bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. 5. De uitspraak Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 296,= aan verschotten en op € 1.341,= aan salaris procureur; verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. Meulenbroek, Feddes en Hutten en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 31 juli 2007.