Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2849

Datum uitspraak2007-08-21
Datum gepubliceerd2007-09-04
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3852 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Hoogte aflossingsbedrag van teveel ontvangen bijstandsuitkering.


Uitspraak

06/3852 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2006, 05/4697 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College) Datum uitspraak: 21 augustus 2007 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het College heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2007. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Lunteren, werkzaam bij de gemeente Rotterdam. II. OVERWEGINGEN Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende. Appellante lost maandelijks af op een schuld aan het College wegens teveel ontvangen bijstand. Op basis van gegevens die appellante in het kader van een heronderzoek heeft overgelegd, heeft het College bij besluit van 29 juli 2004 het maandelijks af te lossen bedrag met ingang van 1 augustus 2004 gewijzigd van € 90,76 naar € 277,68. Bij besluit van 13 september 2005 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 juli 2004 gegrond verklaard en het aflossingsbedrag met ingang van 1 augustus 2004 vastgesteld op € 263,21 per maand. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 september 2005 ongegrond verklaard. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft - samengevat - aangevoerd dat het aflossingsbedrag voor haar te hoog is nu zij de zorg heeft voor drie kinderen en nog andere schulden moet betalen. De Raad komt tot de volgende beoordeling. Uit artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) in samenhang bezien met de artikelen 58 en 60 van de Wet werk en bijstand (WWB) volgt dat de tenuitvoerlegging van een besluit tot terugvordering zodanig geschiedt dat de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet, zoals bedoeld in artikel 475d Rv. Het College hanteert de beleidsregel dat aflossingsbedragen bij personen, zoals appellante, die niet langer een bijstandsuitkering ontvangen en hogere inkomsten hebben dan de toepasselijke bijstandsnorm, worden vastgesteld op 10% van de norm plus 35% van het verschil tussen het netto inkomen (inclusief vakantietoeslag) en de netto bijstandsnorm plus gemeentelijke toeslag (inclusief vakantietoeslag). De Raad acht dit beleid binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling gelegen. Vervolgens stelt de Raad vast dat niet in geschil is dat de berekening van het aflossingsbedrag per 1 augustus 2004 overeenkomstig bovenvermelde beleidsregel heeft plaatsgevonden. Hetgeen door appellante is aangevoerd behelst geen bijzondere omstandigheden waarin het College in redelijkheid aanleiding had behoren te zien om, in afwijking van zijn beleid, een voor appellante minder belastende afbetalingsregeling te treffen. Daarbij wijst de Raad erop dat met de in dat beleid neergelegde maatstaven reeds rekening gehouden is met de inkomenspositie van de betrokkene. Het College heeft voorts de overige schulden van appellant terecht buiten beschouwing gelaten. Ingevolge artikel 60, vijfde lid, van de WWB is de vordering van het College bevoorrecht en dienen de andere vorderingen waaraan appellante nog moet voldoen daarvoor te wijken. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J.J.A. Kooijman en R. van der Spoel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.J. van der Veen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2007. (get.) G.A.J. van den Hurk. (get.) R.J. van der Veen. RB