Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2863

Datum uitspraak2007-08-08
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700236-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling wegens poging tot doodslag. Ter terechtzitting is een drietal incidenten genoemd. Bij het eerste incident reed verdachte "als een gek" op de vluchtstrook tegen het verkeer in. Op de vluchtstrook bevond zich duidelijk herkenbaar en goed zichtbaar een motoragent, die niet door verdachte werd geraakt omdat hij zich tijdig in veiligheid wist te brengen. Dit gedrag van verdachte levert een strafbare poging tot doodslag op. De overige twee incidenten leverden naar het oordeel van de rechtbank geen strafbare feiten op. Aan verdachte is wegens zijn buitengewoon gevaarlijk en agressief rijgedrag onder meer een ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/700236-07 Datum uitspraak: 8 augustus 2007 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [Naam verdachte], geboren te [Geboorteplaats en datum verdachte], wonende te [Adres verdachte], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid – Huis van Bewaring Overmaze te Maastricht. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij, verdachte, op of omstreeks 14 april 2007 in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Nuth en/of te Spaubeek in de gemeente Beek(L), in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Naam slachtoffer], (brigadier van politie) van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een vierwielig motorvoertuig (bestelbus/Volkswagen Transporter) meermalen, althans eenmaal, (telkens) met voornoemde bestelbus (met hoge snelheid) is ingereden op voornoemde [Naam slachtoffer], welke [Naam slachtoffer] zich toen aldaar in de uitoefening van zijn politietaak op de openbare weg(en) [Nummer weg] en/of op de [Nummer weg], in elk geval op een openbare weg bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij, verdachte, op of omstreeks 14 april 2007 in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Nuth en/of te Spaubeek in de gemeente Beek(L), in elk geval in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [Naam slachtoffer] (brigadier van politie), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een vierwielig motorvoertuig (bestelbus/Volkswagen Transporter) meermalen, althans eenmaal, (telkens) met voornoemde bestelbus (met hoge snelheid) is ingereden op voornoemde [Naam slachtoffer], welke [Naam slachtoffer] zich toen aldaar in de uitoefening van zijn politietaak op de openbare weg(en) [Nummer weg] en/of op de [Nummer weg], in elk geval op een openbare weg bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij, verdachte, op of omstreeks 14 april 2007, in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Nuth en/of te Spaubeek in de gemeente Beek(L), in elk geval in het arrondissement Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig (Volkswagen Transporter), daarmee rijdende op de weg(en), de [Nummer weg] en/of de [Nummer weg], met een hogere snelheid dan terplaatse is toegestaan, in elk geval met hoge snelheid en/of over de vluchtstrook en/of over de rijbaan aldaar tegen de rijrichting van het verkeer in en/of onder invloed van (een) verdovend(e) middel(en), althans onder invloed van (een) bewustzijnsbeinvloedend middel(en) en/of zo onvoorzichtig en/of zo onoplettend en/of zo onoordeelkundig en/althans op zodanige wijze heeft gereden en/althans zo onvoorzichtig en/of zo onoplettend heeft gereden, door welke gedraging(en) van hem, verdachte, (telkens) gevaar op voornoemde weg(en) werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op voornoemde weg(en) (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; 2. hij, verdachte, op of omstreeks 16 april 2007 in de gemeente Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;. De vrijspraak De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd. De verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 14 april 2007 in het arrondissement Maastricht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [Naam slachtoffer], (brigadier van politie) van het leven te beroven, met dat opzet als bestuurder van een vierwielig motorvoertuig (bestelbus/Volkswagen Transporter) met voornoemde bestelbus met hoge snelheid is ingereden op voornoemde [Naam slachtoffer], welke [Naam slachtoffer] zich toen aldaar in de uitoefening van zijn politietaak op de openbare weg [Nummer weg] bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Bewijsoverweging De rechtbank overweegt dat door zowel de officier van justitie als door de raadsman ter zitting een drietal incidenten zijn genoemd, welke incidenten, naar de mening van de officier van justitie, ieder afzonderlijk als een poging tot doodslag zouden kunnen worden gekwalificeerd. Door de raadsman is dit gemotiveerd betwist door de stellen dat in geen van die drie gevallen sprake was van opzet van de verdachte. De rechtbank zal deze drie incidenten thans afzonderlijk bespreken. Ten aanzien van het eerste incident overweegt de rechtbank dat met het spookrijden door verdachte op de vluchtstrook tegen het verkeer in en met een hoge snelheid (naar de verdachte zelf heeft verklaard: als een gek), de opzet op de dood van de zich op die vluchtstrook bevindende motoragent [Naam slachtoffer] is gegeven. Het slachtoffer, motoragent [Naam slachtoffer], bevond zich op dat moment immers op de vluchtstrook, gekleed in opvallend politie-uniform. [Naam slachtoffer] voornoemd bewoog hevig met zijn armen op en neer teneinde verdachte te waarschuwen, terwijl hij zowel de optische als ook de geluidsignalen van zijn dienstmotor had ontstoken. De stelling van verdachte ter zitting dat hij motoragent [Naam slachtoffer] niet zou hebben gezien, acht de rechtbank onder die omstandigheden, gelet op de herkenbaarheid van die agent en zijn dienstmotor, ongeloofwaardig. Dat verdachte de agent, die zich op de vluchtstrook bevond, niet heeft geraakt, is door een omstandigheid van zijn wil onafhankelijk, nu [Naam slachtoffer] zich tijdig in veiligheid wist te brengen. Zou dat [Naam slachtoffer] niet zijn gelukt, dan zouden de gedragingen van verdachte zeer wel het overlijden van [Naam slachtoffer] tot gevolg kunnen hebben gehad. De rechtbank is daarom van oordeel dat hier sprake is van een strafbare poging tot doodslag, zoals bewezenverklaard. Met betrekking tot het tweede incident, waarbij verdachte in zijn bestelbus vanuit een weiland met een aanzienlijke snelheid (van circa 80 km/uur) motoragent [Naam slachtoffer] passeerde op een afstand van circa 7 meter, is de rechtbank van oordeel dat er gezien de afstand tussen de bus van verdachte en [Naam slachtoffer] noch sprake is van een poging tot doodslag noch van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het feit dat agent [Naam slachtoffer] heeft verklaard enkele passen naar links te zijn gegaan, doet daaraan, gezien voornoemde grote afstand van 7 meter, naar het oordeel van de rechtbank niet af. Ook het derde incident kan naar het oordeel van de rechtbank noch een poging tot doodslag, noch een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel opleveren. Immers bij het derde incident staat vast dat verdachte stil stond met zijn bestelbus. Hoewel de exacte locatie niet geheel duidelijk is geworden, is voorts gebleken dat agent [Naam slachtoffer] zich op dat moment links naast het voertuig van verdachte bevond, ergens ter hoogte van het raam aan de bestuurderszijde. Vanuit stilstand is verdachte vervolgens gaan rijden. Zelfs indien de rechtbank mocht aannemen dat verdachte bij het wegrijden naar links heeft gestuurd (of het stuur van het voertuig naar links is getrokken door een klapband) is er gezien de positie van de agent aan de zijkant van de bus, bij gebreke van andere omstandigheden, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het opzettelijk inrijden op agent [Naam slachtoffer], zoals ten laste gelegd. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit dat moet worden gekwalificeerd als poging tot doodslag. De strafbaarheid van verdachte Ten aanzien van verdachte is door drs. J.F.G.M. van Nunen, klinisch psycholoog, een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog een rapport, gedateerd 5 juli 2007, opgemaakt, welk rapport vermeldt -zakelijk weergegeven- als conclusie: - dat bij onderzochte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een (lichte) persoonlijkheidsstoornis met onder andere kenmerken als onrijpheid, afhankelijkheid, gebrek aan eigen rem en een tendens tot prikkelzoekend verslavingsgedrag; - dat er verder bij betrokkene sprake is van afhankelijkheid en misbruik van drugs; - dat hiervan sprake was ten tijde van het ten laste gelegde; - dat onderzochte het ten laste gelegde feit – indien bewezen – slechts in licht verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in het rapport gegeven conclusie en maakt deze mitsdien tot de hare. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf en maatregel De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit vrijspraak gevorderd. Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit en ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf en maatregel het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een zeer ernstig levensbedreigend delict. Hij heeft het leven van het slachtoffer op het spel gezet door met hoge snelheid op het slachtoffer in te rijden en dat terwijl die persoon gewoon aan het werk was ten behoeve van onder andere verdachte. De rechtbank rekent verdachte voorts zwaar aan dat verdachte door zijn buitengewoon gevaarlijk en agressief rijgedrag (rijden met zeer hoge snelheden en zowel op de rijbaan als ook de op vluchtstrook tegen het verkeer inrijden en rechts inhalen) ook de andere weggebruikers in direct gevaar heeft gebracht. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte ter zake van soortgelijke feiten nog niet eerder is veroordeeld. Vordering tot ontzegging van de rijbevoegdheid Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid heeft de officier van justitie ter zitting een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen gevorderd voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest. De raadsman heeft geconcludeerd tot een afwijzing van de vordering tot ontzegging van de rijbevoegdheid op grond van het feit dat de oorzaak van het gevaarlijke rijgedrag gelegen zou zijn geweest in het middelengebruik van verdachte. Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal de rechtbank voor wat betreft het onder 1 primair ten laste gelegde feit voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen. Algemeen bekend is immers dat het gebruik van harddrugs zoals cocaïne en heroïne een negatief effect op de rijvaardigheid heeft. Het staat vast dat de verdachte op die bewuste dag deze harddrugs heeft gebruikt en dat hij op buitengewoon gevaarlijke wijze aan het verkeer heeft deelgenomen. Bovendien heeft hij zelf ter zitting gezegd dat hij weet dat hij niet goed tegen deze drugs kan. Dat zijn de redenen waarom de rechtbank deze beslissing neemt. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de stukken blijkt dat het rijbewijs van verdachte op 15 april 2007 is ingevorderd op grond van artikel 164 WVW 1994. De tijd gedurende welke het rijbewijs op grond van die bepaling reeds ingevorderd in geweest, zal de rechtbank op de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen in mindering brengen. Het beslag De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van de in beslag genomen bestelbus van verdachte, de Volkswagen Transporter, kleur grijs, kenteken [XXXXXXXX]. De raadsman heeft zich verzet tegen verbeurdverklaring van voornoemde bestelbus omdat het belang van verdachte zich, gezien de waarde van de bus van om en nabij € 25.000,--, tegen een verbeurdverklaring zou verzetten. Primair heeft de raadsman dan ook tot afwijzing van de vordering geconcludeerd. Subsidiair heeft de raadsman gevorderd dat, indien de rechtbank desalniettemin mocht overgaan tot verbeurdverklaring, de rechtbank overgaat tot compensatie ex artikel 33 c van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht geen termen tot verbeurdverklaring aanwezig en zal de teruggave van de in beslag genomen Volkswagen Transporter, kleur grijs, kenteken [XXXXXXXX], aan verdachte gelasten. De vordering van de benadeelde partij Ter terechtzitting is het formulier, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [Naam slachtoffer] zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd. Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer] door het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door hem gevorderde bedrag van € 758,-- , zal deze vordering geheel worden toegewezen. Nu de verdachte ter zake van het hiervoor onder 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [Naam slachtoffer], zijnde de hiervoor genoemde benadeelde partij, aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede het artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 24 MAANDEN; - beveelt dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot 6 MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van EEN JAAR; - bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van voormelde ontzegging van de rijbevoegdheid geheel in mindering zal worden gebracht; - gelaste de teruggave aan de verdachte van het inbeslaggenomene, te weten de Volkswagen Transporter, kleur grijs, kenteken [XXXXXXXX]; - veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer], te betalen een bedrag van € 758,-- (zegge: zevenhonderd-achtenvijftig Euro); - veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [Naam slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil; - legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer [Naam slachtoffer] aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle 50 euro van het te betalen bedrag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. I.M. Etman en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Berkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 8 augustus 2007.