Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2880

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01417/06 H
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening. De inhoud van de stukken geeft steun aan de stelling van aanvrager waarop de aanvrage berust, te weten dat aanvrager t.t.v het gepleegde feit op duikvakantie was in Egypte. E.e.a. levert het ernstig vermoeden op dat de PR, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.


Conclusie anoniem

Nr. 01417/06 H Mr. Fokkens Zitting: 21 augustus 2007 Conclusie inzake: [Aanvrager] 1. Namens de bovengenoemde persoon - hierna genoemd: de aanvrager - heeft mr. S. Weening, advocaat te Maastricht, een aanvraag tot herziening ingediend van een ten laste van de aanvrager gewezen onherroepelijk vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Maastricht van 16 november 2005, waarbij de aanvrager wegens "mishandeling" veroordeeld is tot een geldboete van €220,=, subsidiair vier dagen hechtenis. Voorts heeft de Politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. 2. De aanvrage berust op de stelling dat aanvrager ten tijde van het gepleegde feit op duikvakantie in Egypte was. Ter staving van zijn stelling heeft de aanvrager fotokopieën overgelegd van bladzijden van een op naam van de aanvrager gesteld paspoort en van een duiklogboek. Voorts wordt in de aanvraag gesteld dat een zestal met name genoemde getuigen als medereizigers de duikvakantie kunnen bevestigen. 3. Uit de stukken van het dossier zoals dat aan de Hoge Raad is toegezonden blijkt van de volgende gang van zaken omtrent het bewezenverklaarde feit. - Op 1 mei 2004 deed [slachtoffer] aangifte bij de politie van mishandeling. [Slachtoffer] parkeerde op die datum zijn auto op het trottoir en werd daarop aangesproken door twee mannen. Na een woordenwisseling werd [slachtoffer] in het gezicht geslagen. De man die [slachtoffer] heeft geslagen was kaal. - De broer van [slachtoffer], die bij [slachtoffer] in de auto zat, verklaart eveneens dat [slachtoffer] geslagen is door een kale man. - Door de getuige [getuige 7] is verklaard dat zij twee mannen bij de geparkeerde auto van [slachtoffer] zag staan en dat zij een van deze mannen herkende als de haar bekende [aanvrager]. Zij zag voorts dat [aanvrager] klappen uitdeelde aan [slachtoffer]. - De getuige [getuige 8] heeft verklaard dat hij zijn vriendin [getuige 7] hoorde roepen dat [aanvrager] bij de auto van [slachtoffer] stond. Toen [getuige 8] buiten kwam stond [aanvrager] bij de auto van [slachtoffer]. Voorts verklaarde [getuige 8] dat hij [aanvrager] van [woonplaats] kent van op stap gaan. - Aanvrager is op 4 juni 2004 door de politie gehoord, Het proces-verbaal van politie houdt als verklaring van aanvrager het volgende in: "U vraagt mij wat ik kan verklaren omtrent een mishandeling, gepleegd op 1 mei 2004 in de [a-straat] te [woonplaats]. Ik kan daarop antwoorden dat ik dat niet ben geweest. Indien nodig kan ik dat bewijzen, maar daar wil ik nu niet verder op ingaan. Ik weet echt niet wat daar toen is gebeurd. Verder wil en kan ik terzake niet meer verklaren. Ik wens deze verklaring niet te ondertekenen." 4. Omtrent de aanvrage zijn nadere berichten ingewonnen die bij de stukken van het dossier zijn gevoegd en die in afschrift aan de raadsman zijn toegezonden. Door tussenkomst van het College van Procureurs-Generaal en mr. W. Smits, officier van justitie heeft de Regiopolitie Kerkrade-Midden/Eygelshoven de zes door de aanvrager opgegeven getuigen, de getuigen [getuige 7] en [getuige 8] en aanvrager zelf gehoord. Aan de Hoge Raad zijn toegezonden negen processen-verbaal behelzende verklaringen van voornoemde personen. 5. In essentie komen de verklaringen van de zes door de politie gehoorde getuigen er op neer dat aanvrager van 29 april 2004 tot en met 8 mei 2004(1) met hen op duikvakantie was in Egypte. 6. Op 12 februari 2007 is de getuige [getuige 7] opnieuw gehoord door de politie. Haar verklaring houdt kort samengevat het volgende in: - [aanvrager] uit de wijk [A] heeft de mishandeling gepleegd; - de voornaam van [aanvrager] kent ze niet; - [aanvrager] en zijn broers kent ze alleen van zien; - [aanvrager] en zijn broers lijken erg op elkaar. Op 13 februari 2007 is de getuige [getuige 8] eveneens opnieuw gehoord door de politie. Zijn verklaring houdt kort samengevat het volgende in: - op 1 mei 2004 heeft hij [aanvrager] gezien; - hij kent [aanvrager] uit [woonplaats]; - [aanvrager] komt regelmatig met zijn hond voorbij; - hij weet dat er meerdere broers [achternaam aanvrager] zijn en kan niet met zekerheid zeggen of [aanvrager] degene was die [slachtoffer] destijds heeft mishandeld. 7. Tenslotte is ook aanvrager zelf opnieuw gehoord. Hij heeft verklaard dat hij van 28 april 2004 tot en met 7 mei 2004 op duikvakantie was in Egypte. Op de vraag waarom aanvrager dit destijds niet heeft verklaard toen hij werd gehoord naar aanleiding van de mishandeling, verklaart de aanvrager dat hij daar toen zijn redenen voor had. 8. Deze nadere berichten steunen de in de aanvrage betrokken stelling dat aanvrager de mishandeling niet heeft kunnen plegen omdat hij op dat moment op duikvakantie in Egypte was. Een en ander wordt eveneens bevestigd door de bij de aanvrage gevoegde fotokopieën van het op naam van de aanvrager gestelde paspoort en het duiklogboek. Ook de verklaringen van [getuige 7] en [getuige 8] ontkrachten de stelling dat de aanvrager niet degene is geweest die de mishandeling heeft gepleegd niet. 9. De hiervoor genoemde omstandigheden wekken derhalve het ernstig vermoeden dat de aanvrager niet degene is die de mishandeling heeft gepleegd en dat de rechter de aanvrager zou hebben vrijgesproken indien hij van deze omstandigheden op de hoogte was geweest. 10. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvrage tot herziening gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het onder nr. 1 genoemde vonnis zal bevelen, en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde de zaak op de voet van art. 467 lid 1 Sv opnieuw te behandelen en af te doen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 [Getuige 1] noemt als data 29 april 2004 tot 5 of 6 mei 2004. [Getuige 2] noemt als data 27 of 28 april 2004 tot 7 mei 2004. [Getuige 3] heeft de vakantie georganiseerd en noemt als data 29 april 2004 tot en met 8 mei 2004. [Getuige 4] noemt als data 28 april 2004 tot 7 mei 2004. [Getuige 5] noemt als data 29 april 2004 tot 6 mei 2004. [Getuige 6] noemt als data 28 april 2004 tot 7 mei 2004.


Uitspraak

16 oktober 2007 Strafkamer nr. 01417/06 H SM Hoge Raad der Nederlanden Arrest op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Maastricht van 16 november 2005, nummer 03/020157-04, ingediend door mr. S. Weening, advocaat te Maastricht, namens: [Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats]. 1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "mishandeling", gepleegd op 1 mei 2004 in de gemeente Kerkrade jegens [slachtoffer], veroordeeld tot een geldboete van € 220,-, subsidiair vier dagen hechtenis, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij als in het vonnis omschreven. 2. De aanvrage tot herziening 2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat hij op 1 mei 2004 op duikvakantie in Egypte was. 3. De conclusie van de Procureur-Generaal De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de voet van art. 467, eerste lid, Sv. 4. Beoordeling van de aanvrage 4.1. Als bijlagen zijn bij de aanvrage gevoegd, voor zover hier van belang: (i) fotokopieën van een op naam van de aanvrager gesteld paspoort; (ii) een verklaring van [betrokkene 1], beëdigd vertaler voor de Arabische taal, van 12 mei 2006 inzake de vertaling van de in genoemd paspoort voorkomende stempelafdrukken, inhoudende: "Arabische Republiek Egypte Stempel 1 aankomst Hurghada: 29 april 2004 Stempel 2 vertrek Hurghada: 6 mei 2004." (iii) fotokopieën van een duiklogboek op naam van de aanvrager. 4.2.1. Naar aanleiding van de aanvrage is op verzoek van de Procureur-Generaal Fokkens door de Regiopolitie Limburg Zuid een onderzoek ingesteld. In dat kader zijn behalve de aanvrager zes door hem opgegeven personen, te weten [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5] en [getuige 6], gehoord. De door hen afgelegde verklaringen zijn neergelegd in processen-verbaal en houden, voor zover hier van belang, in dat de aanvrager op 1 mei 2004 op duikvakantie was in Egypte. 4.2.2. Voorts zijn in het kader van dat onderzoek [getuige 7] en [getuige 8] gehoord. De verklaring van [getuige 7], neergelegd in proces-verbaal nr. 2004059177-10 van 12 februari 2007, houdt - voor zover hier van belang - in: "Verbalisant: In 2004 werd je reeds als getuige verhoord met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer]. Kun je je nog iets daarvan herinneren? Getuige: Als ik eerlijk ben kan ik zeggen dat ik daarvan niets meer weet. Het is al te lang geleden. Verbalisant: Wie pleegde deze mishandeling? Getuige: Ehhh, hoe heet hij al weer, ik ken hem uit de wijk [A]. O ja, [aanvrager], ik ken hem van zien. (...) Zijn voornaam ken ik niet. (...) Verbalisant: Ken je nog meerdere mensen met de naam [aanvrager] uit de wijk? Getuige: Ja, ik ken hemzelf en zijn broers. Ik ken hen enkel van zien, ik vind dat allen op elkaar lijken." De verklaring van [getuige 8], neergelegd in proces-verbaal nr. 2004059177-11 van 13 februari 2007, houdt - voor zover hier van belang - in: "Verbalisant: In 2004 werd je reeds als getuige verhoord met betrekking tot de mishandeling van [slachtoffer]. Kun je je nog iets daarvan herinneren? Getuige: (...) Op een gegeven moment hoorde ik buiten geschreeuw. Ik ging kijken. Ik kan mij echter niet veel meer herinneren. Ik zag de mij bekende [slachtoffer] en [aanvrager]. Ik ken [aanvrager] uit [woonplaats]. Ik weet ook dat hij hier regelmatig met zijn hond voorbij komt. Ik weet dat er meerdere gebroeders [achternaam aanvrager] zijn. Ik kan nu niet meer met zekerheid zeggen of [aanvrager] degene was die [slachtoffer] destijds mishandelde." 4.3. De inhoud van de hiervoor onder 4.1 en 4.2 genoemde stukken geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat de aanvrager ten tijde van het gepleegde feit op duikvakantie was in Egypte. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. 5. Slotsom Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist. 6. Beslissing De Hoge Raad: verklaart de aanvrage tot herziening gegrond; beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Maastricht van 16 november 2005; verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 oktober 2007.