Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2881

Datum uitspraak2007-04-19
Datum gepubliceerd2007-09-25
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers85378 / KG ZA 07-114
Statusgepubliceerd


Indicatie

In kort geding wordt gevorderd de tenuitvoerlegging op te schorten dan wel te schorsen van een vonnis waarbij een vrijheidsstraf is opgelegd totdat op het verzoek tot het verlenen van gratie is beslist.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK ZUTPHEN Sector Civiel – Afdeling Handel zaaknummer / rolnummer: 85378 / KG ZA 07-114 Vonnis in kort geding van 19 april 2007 in de zaak van [eiser], wonende te [plaats], eiser, procureur mr. A.J. Zeyl, advocate mr. P.L. Hellinga te Zwolle, tegen 1. de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN, zetelend te 's-Gravenhage, 2. DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ZUTPHEN, zetelend te Zutphen, gedaagden, advocaat mr. R.W. Veldhuis te 's-Gravenhage. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 18 april 2007 - de pleitnota van gedaagden. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Eiser is bij vonnis van de kantonrechter te Apeldoorn d.d. 31 augustus 2006 (parketnummer 06/680038-06) wegens handelen in strijd met het bepaalde in artikel 30 lid 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, gepleegd op 22 juni 2005, bij verstek veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Dit vonnis is op 28 december 2006 onherroepelijk geworden. 2.2. Eiser is bij vonnis van de kantonrechter te Apeldoorn d.d. 18 december 2006 (parketnummer 06/680140-06) wegens handelen in strijd met het bepaalde in artikel 30 lid 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, gepleegd op 12 oktober 2005, bij verstek veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. Dit vonnis is op 3 januari 2007 onherroepelijk geworden. 2.3. Bij brief van 5 januari 2007 heeft de directeur van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden - voor zover hier van belang - het volgende aan eiser bericht: “(...) Van het Openbaar Ministerie heb ik bericht ontvangen dat u veroordeeld bent tot de volgende straf(fen). (...) 14 dagen hechtenis Parketnummer: 0668003806 (...) U kunt in aanmerking komen voor de zelfmeldprocedure. (...) Wat moet u doen om in aanmerking te komen voor deze procedure? U vult de bijlage volledig in en stuurt deze binnen 30 dagen na dagtekening van deze brief terug. (...) Als wij de bijlage niet tijdig van u terug ontvangen, gaan wij ervan uit dat u geen gebruik wilt maken van de genoemde mogelijkheden. In dit geval zal er een arrestatiebevel worden uitgevaardigd. Na arrestatie volgt plaatsing in een gesloten inrichting. (...)”. Eiser heeft de hiervoor bedoelde bijlage niet geretourneerd aan het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden. 2.4. Op 5 april 2007 is eiser door de politie te Apeldoorn aangehouden om de op 31 augustus 2006 opgelegde straf van veertien dagen hechtenis uit te zitten, waarna aansluitend de hem op 18 december 2006 opgelegde straf van eveneens veertien dagen hechtenis zal worden tenuitvoergelegd. Voor deze tweede aansluitend te executeren straf wordt de onder 2.3 bedoelde zelfmeldprocedure niet aangeboden. 2.5. Op 6 april 2007 is eiser overgebracht naar de Penitentiaire Inrichting, locatie Lunette, te Zutphen. 2.6. Bij afzonderlijke verzoeken van 10 april 2007 heeft eiser met ingang van 19 april 2007 gratie verzocht van de hem bij de hiervoor onder 2.1 en 2.2 vermelde vonnissen opgelegde straffen. Met betrekking tot de hem op 18 december 2006 opgelegde straf - die vanaf heden ten uitvoer wordt gelegd - heeft eiser aan de Minister van Justitie verzocht te bepalen, dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt opgeschort of geschorst. 2.7. Bij brief van 17 april 2007 heeft de Minister van Justitie aan eiser meegedeeld, dat zijn verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van de straffen is afgewezen. 3. Het geschil 3.1. Eiser vordert - na ter terechtzitting gedane vermindering van eis - dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van 14 dagen, hem opgelegd door de kantonrechter te Apeldoorn op 18 december 2006 in de strafzaak met parketnummer 06-680140-06, met onmiddellijke ingang zal opschorten, althans zal schorsen gedurende de periode totdat zal zijn beslist op het gratieverzoek van eiser d.d. 10 april 2007, althans gedaagden zal veroordelen daartoe binnen 24 uur na betekening van dit vonnis over te gaan, zulks op verbeurte van een dwangsom van EUR 2.500,-- per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, en verder gedaagden hoofdelijk zal veroordelen in de kosten van deze procedure. 3.2. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling 4.1. Door gedaagden is aangevoerd, dat eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering tegen de gedaagde sub 2. Ter ondersteuning daarvan is door gedaagden aangevoerd, dat slechts natuurlijke- en rechtspersonen als procespartij kunnen optreden. De gedaagde sub 2 is een orgaan van de Staat en kan derhalve niet zelfstandig in een civiele procedure worden betrokken. 4.2. Vaststaat, dat eiser vanaf 5 april 2007 rechtens zijn vrijheid is ontnomen uit hoofde van het op 31 augustus 2006 onder parketnummer 06/680038-06 door de kantonrechter te Apeldoorn gewezen vonnis, zodat het door hem voor het op 18 december 2006 onder parketnummer 06/680140-06 door de kantonrechter te Apeldoorn gewezen vonnis op 10 april 2007 ingediende verzoekschrift om gratie niet tot gevolg heeft dat de tenuitvoerlegging van deze laatste straf wordt opgeschort. Niettemin is de minister van justitie (hierna: de minister) op grond van het bepaalde in artikel 559a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bevoegd om de tenuitvoerlegging op te schorten dan wel te schorsen totdat op het gratieverzoek is beslist. Indien de minister van deze bevoegdheid gebruik maakt, dient hij daarvan krachtens dit artikel mededeling te doen aan het openbaar ministerie. Krachtens het vierde lid van artikel 559a Sv. draagt het openbaar ministerie na deze mededeling zorg dat de tenuitvoerlegging van de straf waarvan gratie is verzocht, wordt opgeschort of geschorst overeenkomst de te dien aanzien geldende wettelijke voorschriften. Op grond hiervan kan gedaagde sub 2 door de rechter veroordeeld worden om zowel het besluit van de minister tot opschorting dan wel schorsing van de tenuitvoerlegging van de onderhavige vrijheidsstraf tenuitvoer te leggen, als een daartoe strekkende vonnis van de voorzieningenrechter na een afwijzend besluit van de minister. Eiser is derhalve ontvankelijk in zijn tegen gedaagde sub 2 gerichte vordering. 4.3. De minister maakt volgens vast beleid, zoals is neergelegd in de “Circulaire opschortende/schorsende werking van gratieverzoeken en aanhouden besluit bij omzetting in een taakstraf in het kader van gratie” van 7 mei 2003, Staatscourant 2003 nummer 97, alleen gebruik van zijn bevoegdheid tot opschorting van de tenuitvoerlegging indien aannemelijk is dat het gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk zal worden toegewezen. Daarbij wordt met name gedacht aan een levensbedreigende ziekte van de verzoeker, diens partner of bloedverwant in de eerste graad. 4.4. De door de voorzieningenrechter te beantwoorden vraag is nu of gedaagden onrechtmatig jegens eiser handelen door te bepalen respectievelijk te zorgen dat eiser in hechtenis blijft. Deze door de voorzieningenrechter te beëindigen onrechtmatigheid zou er dan in gelegen zijn, dat een redelijkheid oordelend minister niet tot het oordeel kan komen, dat het gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk zal worden afgewezen. 4.5. Blijkens artikel 2 van de Gratiewet kan gratie worden verleend: a. op grond van enige omstandigheid, waarmee de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan; dan wel b. indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend. Alleen over de eerste grond hoefde de minister zich wat eiser betreft te buigen. 4.6. Eiser heeft aan zijn verzoek om gratie en tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de hechtenisstraf het volgende ten grondslag gelegd: 1. de auto met het kenteken [kenteken] waarmee het feit van de tweede nog te executeren veroordeling gepleegd zou zijn, is reeds in 2000/2001 na een ongeluk definitief uit het verkeer is genomen en gesloopt, zodat hij de in 2005 gepleegde overtredingen niet begaan kan hebben; 2. als enig in Nederland wonende kind van zijn 91-jarige moeder heeft hij haar dagelijkse verzorging op zich genomen, onderhoudt hij de contacten met alle hulpverlenende en financiële instanties en is hij ook degene die alle praktische werkzaamheden voor zijn moeder uitvoert, zoals boodschappen en andere huishoudelijke zaken. 4.7. Bij beslissing van 17 april 2007 heeft de minister het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van de onder parketnummers 06/580140-06 en 06/680038-06 aan eiser opgelegde hechtenisstraffen afgewezen. Daartoe heeft de minister overwogen, dat de in het gratieverzoek aangevoerde omstandigheden hem niet tot het oordeel kunnen brengen, dat het verzoek om gratie van de desbetreffende straf hoogstwaarschijnlijk zal worden ingewilligd. 4.8. Blijkens de parlementaire behandeling van de wijziging van de Gratiewet (zie: Kamerstukken II 2001/02, 27 798, nr. 3, p. 6) is het uitdrukkelijk niet de bedoeling dat gratie wordt gezien en gebruikt als een extra rechtsmiddel voor de betrokkene. De mogelijkheid om gratie te verzoeken is geen aanvulling op de feitelijke behandeling nadat de rechter een veroordeling heeft uitgesproken. Dit brengt met zich, dat gratie slechts betrekking kan hebben op de hoogte van de opgelegde straf of maatregel en zich niet kan richten tegen de feitelijke vaststelling door de rechter dat de veroordeelde het hem tenlastegelegde strafbare feit heeft begaan. Daarvoor is herziening aangewezen. De eerste stelling van eiser zal dan ook niet tot gratie kunnen leiden. 4.9. Bij beschikking van de kantonrechter te Apeldoorn van 29 september 2006 is een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [moeder eiser], geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1916, met benoeming van eiser tot bewindvoerder. Voorts is bij besluit van 3 oktober 2006 door het Centrum indicatiestelling zorg vastgesteld, dat [moeder eiser] voornoemd voor de periode van 14 september 2006 tot 14 september 2007 vanwege vergeetachtigheid begeleiding nodig heeft van de Thuiszorg en in aanmerking komt voor ondersteunende begeleiding algemeen van 4 tot 6.9 uur per week en voor verpleging van 1 tot 1.9 uur per week. Indien en voor zover moet worden aangenomen, dat eiser is aan te merken als mantelzorger van zijn moeder - [moeder eiser] voornoemd die in een serviceflat woont - wordt het volgende overwogen. Uit de beslissing van het Centrum indicatiestelling zorg blijkt niet - en dat is door eiser ook niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt - dat de situatie van de 91-jarige moeder van eiser thans levensbedreigend is of dat zij volledig hulpbehoevend is. Een zo ernstig geval als bedoeld in de hiervoor vermelde circulaire doet zich derhalve niet voor. Daarnaast is door eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom derden deze taak niet gedurende de relatief korte periode van veertien dagen op zich zouden kunnen nemen. Het enkele feit, dat zijn echtgenote een fulltime en drukke baan heeft, is daartoe onvoldoende. Immers, door eiser is niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat gedurende zijn detentie bijvoorbeeld de hulp door de Thuiszorg niet zou kunnen worden uitgebreid, zijn moeder niet zou kunnen worden opgenomen in een tijdelijke opvang van een verzorgingshuis, zijn echtgenote niet haar werktijden zou kunnen aanpassen of vakantie opnemen dan wel vrienden of kennissen zijn taken niet tijdelijk zouden kunnen overnemen. 4.10. De minister heeft dan ook overeenkomstig zijn eigen beleid gehandeld door de tenuitvoerlegging van de aan eiser opgelegde vrijheidsstraf niet op te schorten. Dit beleid komt niet onredelijk voor, zodat de minister hiertoe ook in redelijkheid heeft kunnen beslissen. De vordering van eiser moet daarom worden afgewezen. 4.11. Hetgeen door eiser is aangevoerd met betrekking tot het niet ontvangen van de brief van 5 januari 2007 van de directeur van het Centraal Justitieel Incasso Bureau behoeft verder geen bespreking. Immers, die brief betrof de mogelijkheid om zich te melden voor het ondergaan van de hem bij vonnis van 31 augustus 2006 opgelegde vrijheidsstraf, terwijl het verzoek tot opschorting betrekking heeft op de heden aanvangende tenuitvoerlegging van het vonnis van 18 december 2006. 4.12. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op: - vast recht EUR 251,00 - overige kosten 0,00 - salaris advocaat 816,00 Totaal EUR 1.067,00. 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. wijst de vorderingen af; 5.2. veroordeelt eiser in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op EUR 1.067,00; 5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. G. Vrieze en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2007.