Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2886

Datum uitspraak2007-07-11
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers303603
Statusgepubliceerd


Indicatie

incident, overname geding door curator, ontslag van instantie, art. 27 Fw, Uit artikel 27 Fw volgt niet dat de instantie van rechtswege of anderszins direct is komen te vervallen met het feit dat de curatoren het geding niet op 16 mei 2007, waartoe was opgeroepen, hebben overgenomen. Het relevante artikel 27 Fw spreekt van het recht van gedaagde om ontslag van instantie te vragen, welk verzoek vervolgens door de rechtbank dient te worden toe- of afgewezen. Het beginsel van een goede procesorde en de eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen met zich mee dat het - zoals in vergelijkbare gevallen waarin een deugdelijk opgeroepen eisende partij verzuimt tijdig procureur te stellen - redelijk is dat aan die partij een korte termijn wordt gegund om dat verzuim te herstellen. Dit is slechts anders indien de wederpartij hierdoor op een onredelijke wijze benadeeld wordt. Er is geen, althans onvoldoende aanleiding om op het oordeel van de rolrechter terug te komen dat daar in het voorliggende geval geen sprake van is. De beslissing om - met een volgens wetgeving en rechtspraak gangbare termijn van 14 dagen - aan de curatoren nog de gelegenheid te geven het geding over te nemen, moet dan ook in stand blijven. Nu de curatoren alsnog van deze gelegenheid gebruik hebben gemaakt en het geding hebben overgenomen, wordt de incidentele vordering tot het verlenen van ontslag van instantie afgewezen.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK AMSTERDAM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 303603 / HA ZA 04-3663 Vonnis in incident van 11 juli 2007 in de zaak van 1. MR. MICHIEL RUDOLF BROWN GORSIRA wonende te 's-Gravenhage 2. MR. FREDERIK HENDRIK TIETHOFF wonende te Rijswijk beiden in hun hoedanigheid van curator in de faillissementen van 1. de commanditaire vennootschap Novacap Floralis Termijnfonds 2004 c.v., gevestigd te Lisse, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Novacap Floralis Termijnfonds Beheer b.v., gevestigd te Rotterdam, 3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Novacap Agricola b.v., gevestigd te Rotterdam, 4. de stichting Stichting Bewaarder Novacap Floralis Termijnfonds, gevestigd te Rotterdam, eisers in de hoofdzaak, verweerders in het incident, procureur eerst mr. L.P. Broekveldt, thans mr. P.N. van Regteren Altena, tegen de naamloze vennootschap HOLLANDSCHE BANK UNIE N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident, procureur mr. J.W. van Rijswijk. De curatoren van de gefailleerde eisende partijen zullen hierna de curatoren genoemd worden. De gefailleerde eisende partijen zelf zullen Novacap c.s. genoemd worden. Gedaagde partij zal HBU genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 20 juli 2005 met de daarin genoemde processtukken en -handelingen - de conclusie van antwoord, met bewijsstukken - de conclusie van repliek, met bewijsstukken - de conclusie van dupliek, met bewijsstukken - de akte uitlating producties van de zijde van Novacap c.s. - de schorsing van de zaak in verband met het faillissement van Novacap c.s. - het oproepingsexploot van de zijde van HBU, tevens houdende het verzoek tot ontslag van de instantie - de antwoordconclusie in het incident van de zijde van de curatoren. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident. 2. In de hoofdzaak 2.1. Bij dagvaarding van 4 november 2004 vorderen Novacap c.s., kort gezegd, dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat HBU onrechtmatig jegens Novacap c.s. gehandeld heeft, en veroordeling van HBU tot betaling van de door Novacap c.s. als gevolg daarvan geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, één en ander te vermeerderen met rente en kosten. 2.2. Op respectievelijk 21 november en 5 december 2006 zijn Novacap c.s. failliet verklaard. 3. In het verzoek tot ontslag van de instantie 3.1. Bij deurwaardersexploot van 2 april 2007 heeft HBU de curatoren opgeroepen om bij procureur te verschijnen op de roldatum 16 mei 2007 en zich uit te laten over de overname van het geding, met de aanzegging dat HBU op de voet van artikel 27 lid 2 Faillissementswet (Fw) ontslag van de instantie verzoekt indien de curatoren geen gevolg aan de oproeping geven. Op 16 mei 2007 heeft mr. van Regteren Altena zich in plaats van mr. Broekveldt als procureur gesteld en op 30 mei 2007 hebben de curatoren te kennen gegeven het geding over te nemen. Op 13 juni 2007 hebben de curatoren van de gelegenheid gebruik gemaakt tegen het verzoek verweer te voeren. 3.2. Bij brieven van respectievelijk 5 en 8 juni 2007 heeft HBU bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rolrechter om de curatoren de gelegenheid te bieden alsnog in het geding te verschijnen. HBU stelt zich op het standpunt dat de rolrechter, nu de curatoren ondanks daartoe bij exploot van 2 april 2007 te zijn opgeroepen, op 16 mei 2007 niet zijn verschenen, op die datum het verzochte ontslag van de instantie had dienen te verlenen. Bij brief van 6 juni 2007 en bij antwoordconclusie van 13 juni 2007 betwisten de curatoren dit standpunt. 3.3. De rolrechter heeft het verzoek om ontslag van de instantie opgevat als een incidentele vordering. Het door partijen over en weer met betrekking tot één en ander gestelde zal hierna - voor zover van belang - worden behandeld. 4. De beoordeling 4.1. Tussen partijen staat onbetwist vast dat HBU de curatoren heeft opgeroepen op de rol van 16 mei 2007 te verschijnen en zich uit te laten over de overname van het geding. Eveneens staat onbetwist vast dat de curatoren eerst op 30 mei te kennen hebben gegeven het geding over te nemen. 4.2. In tegenstelling tot hetgeen HBU kennelijk meent is de instantie niet, van rechtswege of anderszins, direct vervallen met het feit dat de curatoren het geding niet op 16 mei 2007 hebben overgenomen. Het hier relevante artikel 27 Fw spreekt van het recht van gedaagde om ontslag van de instantie te vragen, welk verzoek dan ook vervolgens door de rechtbank zal dienen te worden toe- of afgewezen. 4.3. Het beginsel van een goede procesorde en de eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen met zich mee dat het - zoals in vergelijkbare gevallen waarin een deugdelijk opgeroepen eisende partij verzuimt tijdig procureur te stellen - redelijk is dat aan die partij een korte termijn wordt gegund om dat verzuim te herstellen. Dit is slechts anders indien de wederpartij hierdoor op een onredelijke wijze benadeeld wordt. Er is geen, althans onvoldoende aanleiding om op het oordeel van de rolrechter terug te komen dat daar in het voorliggende geval geen sprake van is. De beslissing om - met een volgens wetgeving en rechtspraak gangbare termijn van 14 dagen - aan de curatoren nog de gelegenheid te geven het geding over te nemen, moet dan ook in stand blijven. 4.4. Op 30 mei 2007 hebben de curatoren van deze gelegenheid gebruik gemaakt en de procedure van de gefailleerde Novacap c.s. overgenomen. De vraag of HBU thans van de instantie ontslagen moet worden, dient dan ook ontkennend beantwoord te worden. Het incidenteel gevorderde zal worden afgewezen. HBU zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. 4.5. Het overigens door partijen over en weer gestelde behoeft geen verdere behandeling. 5. De beslissing De rechtbank in het incident houdende verzoek tot ontslag van de instantie 5.1. wijst het verzochte af, 5.2. veroordeelt HBU in de kosten van het incident, aan de zijde van de curatoren tot op heden begroot op EUR 452,00, in de hoofdzaak 5.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 25 juli 2007 voor nadere datumbepaling pleidooi. Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.J. Peeters en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2007.?