Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2887

Datum uitspraak2007-05-16
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700041-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk wegens het plegen van afpersing en tweemaal diefstal met bedreiging met geweld. De rechtbank heeft bij het vaststellen van de strafmaat mede betrokken het feit dat jonge kinderen getuige waren van de gedragingen van verdachte en met de psychische schade die ten gevolge van de gewelddadige handelingen bij de slachtoffers zijn ontstaan.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/700041-07 Datum uitspraak: 16 mei 2007 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [Naam verdachte], geboren te [Geboorteplaats en datum verdachte], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier te Vught. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 22 december 2006 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [Naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [Naam slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte die [Naam slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en/of dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [Naam slachtoffer 1] heeft gericht (gehouden) en/of daarbij heeft gezegd: "geld, geld" en/of "blijf waar je bent" en/of "ik doe jullie niks, maar ik wil alleen geld hebben", althans woorden van gelijke aard en strekking en/of die [Naam slachtoffer 1] met dat vuurwapen althans dat voorwerp in de rug heeft geduwd en/of die [Naam slachtoffer 1] (aldus) heeft gedwongen een kantoor binnen te gaan; 2. hij op of omstreeks 22 december 2006 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een GSM-toestel, merk Samsung en/of een laptop, merk HP, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer 1] aan [Naam slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Naam slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [Naam slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en/of dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [Naam slachtoffer 1] heeft gericht (gehouden) en/of daarbij heeft gezegd: "geld, geld" en/of "blijf waar je bent" en/of "ik doe jullie niks, maar ik wil alleen geld hebben", althans woorden van gelijke aard en strekking en/of die [Naam slachtoffer 1] met dat vuurwapen althans dat voorwerp in de rug heeft geduwd en/of die [Naam slachtoffer 1] (aldus) heeft gedwongen een kantoor binnen te gaan; 3. hij op of omstreeks 21 december 2006 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer 3] en/of aan [Naam winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [Naam slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, genoemde [Naam slachtoffer 3] een vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp heeft getoond en/of (daarbij) tegen die [Naam slachtoffer 3] heeft gezegd (zakelijk weergegeven) dat zij rustig moest blijven, dat hij geld, de beurs van die [Naam slachtoffer 3] en haar telefoon wilde hebben en/of dat die [Naam slachtoffer 3] in de aparte priveruimte moest blijven, althans woorden van gelijke aard en strekking. Verbeterd lezen van de tenlastelegging De rechtbank stelt vast dat: a) in regel 11-12 van het onder 1 ten laste gelegde wordt gesteld: “… dat voorwerp in de rug heeft geduwd en/of die [Naam slachtoffer 1] (aldus) heeft…”; b) in regel 14-15 van het onder 2 ten laste gelegde wordt gesteld: “…dat voorwerp in de rug heeft geduwd en/of die [Naam slachtoffer 1] (aldus) heeft…”; c) in regel 9-10 van het onder 3 ten laste gelegde wordt gesteld: “… althans een soortgelijk voorwerp heeft getoond en/of (daarbij) tegen die…”. Gelet op de overige inhoud van de tenlastelegging en de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat de opsteller van de tenlastelegging hiermee het volgende heeft bedoeld: a) in regel 11-12 van het onder 1 ten laste gelegde: “… dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de rug heeft geduwd en/of die [Naam slachtoffer 1] (aldus) heeft…”; b) in regel 14-15 van het onder 2 ten laste gelegde: “...dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de rug heeft geduwd en/of die [Naam slachtoffer 1] (aldus) heeft…”; c) in regel 9-10 van het onder 3 ten laste gelegde: “… althans een soortgelijk op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of (daarbij) tegen die…”. Voorts stelt de rechtbank vast dat: in regel 3-4 van het onder 2 ten laste gelegde wordt gesteld: “… dele toebehorende aan [Naam slachtoffer 1] aan [Naam slachtoffer 2], in elk geval…”. Gelet op de klaarblijkelijke bedoeling van deze zinsnede is de rechtbank van oordeel dat de opsteller van de tenlastelegging hiermee heeft bedoeld: in regel 3-4 van het onder 2 ten laste gelegde te stellen: “… dele toebehorende aan [Naam slachtoffer 1] en/of aan [Naam slachtoffer 2], in elk geval…”. Tenslotte stelt de rechtbank vast dat: in regel 2-3 van het onder 3 ten laste gelegde wordt gesteld: “… een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer 3] en/of aan [Naam winkel] …”. Gelet op de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat de opsteller van de tenlastelegging hiermee het volgende heeft bedoeld: in regel 2-3 van het onder 3 ten laste gelegde wordt gesteld: “… een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam slachtoffer 3] en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [Naam winkel]…”. De rechtbank verbetert al deze bewoordingen, aangezien dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. hij op 22 december 2006 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [Naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan genoemde [Naam slachtoffer 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij die [Naam slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [Naam slachtoffer 1] heeft gericht en daarbij heeft gezegd: "geld, geld" en "blijf waar je bent" en "ik doe jullie niks, maar ik wil alleen geld hebben", althans woorden van gelijke aard en strekking en die [Naam slachtoffer 1] met dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de rug heeft geduwd en die [Naam slachtoffer 1] aldus heeft gedwongen een kantoor binnen te gaan; 2. hij op 22 december 2006 te Hoensbroek, gemeente Heerlen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een laptop, merk HP, toebehorende aan [Naam slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan door bedreiging met geweld tegen [Naam slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij die [Naam slachtoffer 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [Naam slachtoffer 1] heeft gericht en daarbij heeft gezegd: "geld, geld" en "blijf waar je bent" en "ik doe jullie niks, maar ik wil alleen geld hebben", althans woorden van gelijke aard en strekking en die [Naam slachtoffer 1] met dat vuurwapen althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de rug heeft geduwd en die [Naam slachtoffer 1] aldus heeft gedwongen een kantoor binnen te gaan; 3. hij op 21 december 2006 in de gemeente Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [Naam slachtoffer 3] en een hoeveelheid geld, toebehorende aan [Naam winkel], welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld met bedreiging met geweld tegen die [Naam slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij genoemde [Naam slachtoffer 3] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en daarbij tegen die [Naam slachtoffer 3] heeft gezegd (zakelijk weergegeven) dat zij rustig moest blijven, dat hij geld, de beurs van die [Naam slachtoffer 3] en haar telefoon wilde hebben en dat die [Naam slachtoffer 3] in de aparte priveruimte moest blijven, althans woorden van gelijke aard en strekking. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt. T.a.v. feit 1: afpersing T.a.v. feit 2: diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken T.a.v. feit 3: diefstal, voorafgegaan en/of vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van de feiten onder 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan een half jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen en richtlijnen van de Reclassering Leger des Heils, ook als dit inhoudt het volgen van één of meerdere gedragsinterventies waaronder een training agressiebeheersing, alsmede het accepteren van intensieve begeleiding door de Jeugdzorg van het Leger des Heils. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving; - het feit dat er jonge kinderen getuige waren van de laakbare gedragingen van verdachte; - de mate waarin het bewezenverklaarde psychische schade bij de slachtoffers teweeg heeft gebracht en; - het gewelddadige karakter van het bewezenverklaarde. De vorderingen van de benadeelde partijen Ter terechtzitting zijn de formulieren, als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, behandeld, waarbij [Naam slachtoffer 1], [Naam slachtoffer 2] en [Naam slachtoffer 3] zich ter zake van hun vorderingen tot schadevergoeding als benadeelde partijen in het strafproces hebben gevoegd. a) [Naam slachtoffer 1]. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer 1] door het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht terzake van de inhoud van een beurs. In het voegingsformulier stelt [Naam slachtoffer 1] deze schade op € 250,--. De hoogte van de schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 150,--. De rechtbank baseert dit oordeel op het feit dat [Naam slachtoffer 1] (op pagina 39 van het doornummerde hoofddossier) heeft verklaard niet meer precies te weten hoeveel geld zij nog had. Het was volgens haar of € 150,--, of € 250,--. De resterende vordering, ten bedrage van € 100,-, is naar het oordeel van de rechtbank niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent. Om die reden zal de rechtbank bepalen dat deze benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk is en die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij [Naam slachtoffer 1] door de hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De raadsman van de verdachte heeft ter zake aangevoerd dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade gematigd dient te worden, aangezien de verdachte bij de overval duidelijk heeft gemaakt dat hij de aanwezigen niets zou doen. De rechtbank kan de raadsman hier echter niet in volgen. Uit het dossier blijkt weliswaar dat de verdachte inderdaad heeft gezegd “ik doe jullie niks”, maar dat hij tegelijkertijd een vuurwapen (althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) op de benadeelde partij gericht hield. Hierdoor was het [Naam slachtoffer 1] niet zonder meer duidelijk dat de verdachte haar daadwerkelijk niets zou doen. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 1500,--. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering - voor zover deze betrekking heeft op een vergoeding ter zake van nog onbekende schade - niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent. Om die reden zal zij bepalen dat [Naam slachtoffer 1] in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk is en zij die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Nu aan de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten een straf zal worden opgelegd, zal de vordering, gelet op het vorenstaande, tot een totaalbedrag van € 1.650,- worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Nu de verdachte zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [Naam slachtoffer 1] aansprakelijk is voor de schade die door deze strafbare feiten is toegebracht, heeft de rechtbank voorts tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten. b) [Naam slachtoffer 2]. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [Naam slachtoffer 2] rechtstreeks schade is toegebracht door het hiervoor onder 2 bewezenverklaarde. De rechtbank zal de vordering echter afwijzen, aangezien uit het door [Naam slachtoffer 2] ingediende voegingsformulier blijkt dat zij een schadevergoeding vordert ten bedrage van € 300,--, terwijl ter zake van deze schade reeds op andere wijze een bedrag van € 500,-- aan haar is/zal worden vergoed. c) [Naam slachtoffer 3]. Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer 3] door het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht terzake van de inhoud van een beurs. Deze schade wordt door de rechtbank vastgesteld op een bedrag van € 10,--. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan voornoemde benadeelde partij [Naam slachtoffer 3] door het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De hoogte van deze immateriële schade wordt door de rechtbank naar billijkheid vastgesteld op een bedrag van € 250,--. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering - voor zover deze betrekking heeft op een vergoeding ter zake van nog onbekende schade - niet van zodanig eenvoudige aard dat deze zich voor behandeling in dit strafgeding leent. Om die reden zal zij bepalen dat [Naam slachtoffer 3] in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk is en zij die vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Nu aan de verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde een straf zal worden opgelegd, zal de vordering, gelet op het vorenstaande, tot een totaalbedrag van € 260,- worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Nu de verdachte zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [Naam slachtoffer 3] aansprakelijk is voor de schade die door dat strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank voorts tot het opleggen van nader te noemen maatregel besloten. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 36 maanden; - beveelt, dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot 6 maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit dan wel de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; - stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering, gevestigd te 6224 XM Maastricht, Kolonel Millerstraat 67, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt, ook als dit inhoudt het volgen van één of meerdere gedragsinterventies waaronder een training agressiebeheersing, alsmede het accepteren van intensieve begeleiding door de Jeugdzorg van het Leger des Heils; - geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer 1], [Adres slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 1.650,- (duizendzeshonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening; - bepaalt dat de benadeelde partij [Naam slachtoffer 1] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; - veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [Naam slachtoffer 1] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken; - legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van [Naam slachtoffer 1] aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle 50 euro van het te betalen bedrag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen; - wijst af de vordering van de benadeelde partij [Naam slachtoffer 2], [Adres slachtoffer 2]; - veroordeelt de benadeelde partij [Naam slachtoffer 2] in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil; - veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [Naam slachtoffer 3], [Adres slachtoffer 3], te betalen een bedrag van € 260,- (tweehonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2006 tot aan de dag der algehele voldoening; - bepaalt dat de benadeelde partij [Naam slachtoffer 3] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; - veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [Naam slachtoffer 3] in het kader van deze procedure gemaakt, begroot op nihil, alsmede in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken; - legt aan de verdachte de verplichting op ten behoeve van [Naam slachtoffer 3] aan de staat voornoemd bedrag te betalen en bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast naar de maatstaf van één dag voor elke volle 50 euro van het te betalen bedrag, met dien verstande dat toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft; - bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van voornoemd bedrag ten behoeve van het slachtoffer, daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien de verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. Th.J.M. Oostdijk, voorzitter, mr. J.H. Klifman en mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Penders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 16 mei 2007