Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2904

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703101/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op 7 januari 2007 heeft verweerder met gebruikmaking van artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van appellante bestuursdwang toegepast als geregeld in artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht ter zake van het in strijd met artikel 20, tweede lid, Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 door appellante ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de locatie [locatie], ter hoogte van nummer […], te Utrecht. De bestuursdwang heeft bestaan in het verwijderen van de afvalstoffen. Bij besluit van 16 januari 2007 is de beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder kenbaar gemaakt dat de kosten voor het verwijderen, zijnde een bedrag van € 50,00, op grond van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht voor rekening van appellante komen.


Uitspraak

200703101/1. Datum uitspraak: 5 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], wonend te Utrecht, en het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, verweerder. 1.    Procesverloop Op 7 januari 2007 heeft verweerder met gebruikmaking van artikel 5:24, vijfde en zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van appellante bestuursdwang toegepast als geregeld in artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht ter zake van het in strijd met artikel 20, tweede lid, Afvalstoffenverordening Utrecht 2004 door appellante ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de locatie [locatie], ter hoogte van nummer […], te Utrecht. De bestuursdwang heeft bestaan in het verwijderen van de afvalstoffen. Bij besluit van 16 januari 2007 is de beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder kenbaar gemaakt dat de kosten voor het verwijderen, zijnde een bedrag van € 50,00, op grond van artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht voor rekening van appellante komen. Bij besluit van 13 april 2007, verzonden op 16 april 2007, heeft verweerder het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 28 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2007, beroep ingesteld. Bij brief van 4 juni 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2007; partijen zijn niet verschenen ter zitting. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard en het besluit van 16 januari 2007 herroepen. Bij dit besluit is tevens aangegeven dat verweerder de in rekening gebrachte kosten voor het verwijderen van de afvalstoffen aan appellante restitueert en dat verweerder zich gehouden acht over te gaan tot vergoeding van het door appellante betaalde griffierecht.    De Afdeling gaat er, gelet op het vorenstaande, van uit dat voor appellante geen procesbelang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep wordt derhalve niet-ontvankelijk verklaard. 2.2.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Boll    w.g. Sparreboom Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007 195-495.