Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2905

Datum uitspraak2007-05-01
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers06/00473
Statusgepubliceerd


Indicatie

06/00473.K Geen schriftelijke bescheiden als bedoeld in art 6.39, lid 1 Wet IB 2001 Als bewijs van contante schenkingen aan een moskee kunnen niet dienen kwitanties, voorzien van een stempel van de moskee, belanghebbendes naam, het bedrag, datum en een paraaf, daar door de stichting van de moskee desgevraagd is verklaard dat deze stukken niet in de administratie zijn te traceren en er geen kasboek wordt bijgehouden. Nu belanghebbende ook niet weet wie penningmeester van de stichting is en wie voorbedoelde paraaf heeft gezet, is tevens de betrouwbaarheid van de kwitanties in geding.


Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM Kenmerk 06/00473 tweede meervoudige belastingkamer proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur, tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 05/3521 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) van 11 oktober 2006 in het geding tussen X te P, belanghebbende, en de inspecteur. Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 16 april 2007. Beslissing Het Hof: - vernietigt de uitspraak van de rechtbank; - verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Gronden 1. In 2003 woonde belanghebbende X, geboren op 16 april 1966, samen met haar echtgenoot Y en twee kinderen aanvankelijk te P in de a-straat 1 en gedurende de laatste drie maanden van dat jaar in de b-laan 2. Voor dat jaar heeft belanghebbende aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.279. Bij die aangifte heeft belanghebbende onder meer de aftrek van een bedrag aan giften ad € 3.500 geclaimd. 2. In de aanslagfase heeft belanghebbende desgevraagd bij brief van 10 februari 2005 aan de inspecteur een viertal op de voormelde aftrekpost betrekking hebbende stukken toegezonden, die alle onder meer voorzien zijn van de gedrukte gegevens Z-Moskee, c-plein 3 te P en respectievelijk de nummers 05, 12, 33 en 45. Voorts zijn deze stukken voorzien van de navolgende in schrift gestelde gegevens: X & Y X & Y X & Y X & Y a-straat 1 a-straat 1 a-straat 1 b-laan 2 € 1000 € 1000 € 1000 € 500 8/02/2003 27/5/2003 01/9/2003 15/12/2003. paraaf paraaf paraaf paraaf. Vervolgens heeft belanghebbende desgevraagd de statuten en de huisregels van voornoemde moskee aan de inspecteur gezonden. 3. De inspecteur heeft de aftrekpost niet geaccepteerd en heeft een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.413. Na bezwaar heeft de inspecteur bij zijn uitspraak de aanslag gehandhaafd. Bij de thans bestreden uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.302. 4. In hoger beroep heeft de inspecteur gepersisteerd bij zijn stelling dat belanghebbende als bewijs van haar giften aan eerdergenoemde moskee gebruik heeft gemaakt van vals opgemaakte kwitanties. In hoger beroep heeft de inspecteur daartoe ingebracht zijn brief van 26 oktober 2006 aan de Stichting Z Moskee, waarbij hij - onder toezending van een zevental genummerde, geanonimiseerde, kwitanties van de moskee, waaronder de vier door belanghebbende ingezonden bewijsstukken - onder meer heeft verzocht de naam en het adres van de schenker bekend te maken, het financieel jaarverslag van de stichting over 2003 over te leggen en de boeking te doen blijken van deze zeven kwitanties in de administratie. Voorts heeft de inspecteur ingebracht het antwoord van het stichtingsbestuur van de moskee bij brief van 13 november 2006, waarin – naar het Hof begrijpt – onder meer is verklaard dat de zeven kwitanties niet in de administratie zijn te traceren en dat er geen jaarverslag kan worden overgelegd, omdat er geen kasboek wordt bijgehouden. Belanghebbende heeft ook in hoger beroep gesteld dat zij de door haar overgelegde stukken van een vertegenwoordiger van de moskee heeft ontvangen, als bewijs dat zij de betreffende bedragen contant had betaald. 5. Op belanghebbende, die de giftenaftrek claimt, rust de bewijslast dat zij voor een bedrag van in totaal € 3.500 aan giften heeft gedaan. In dat verband heeft zij de reeds eerder vermelde kwitanties overgelegd. De inspecteur heeft de bewijskracht van door belanghebbende ingebrachte stukken aanvankelijk onder meer in twijfel heeft getrokken door te wijzen op het feit dat er op de kwitanties wijzigingen waren aangebracht in de data en in de valutagegevens en dat deze grote schenkingen contant plaatsvonden. Nu uit de brief van het stichtingsbestuur van 13 november 2006 blijkt dat de door belanghebbende ingebrachte kwitanties in de administratie van de moskee niet te vinden zijn heeft de inspecteur naar ’s Hofs oordeel thans terecht gesteld dat die kwitanties niet als bewijs kunnen dienen voor de door belanghebbende gestelde betalingen. Daarbij komt dat belanghebbende ter zitting nog verklaard heeft niet te weten wie de penningmeester van de stichting is en evenmin te weten wie de kwitanties van een paraaf heeft voorzien. Dit wekt een zodanige twijfel aan de betrouwbaarheid van de kwitanties, dat die niet kunnen worden aangemerkt als schriftelijke bescheiden die de door belanghebbende gestelde giften staven in de zin van artikel 6.30, eerste lid, Wet IB 2001. Een en ander brengt het Hof tot de conclusie dat de inspecteur de geclaimde aftrek terecht niet heeft geaccepteerd. 6. De slotsom is dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd en dat het beroep van belanghebbende alsnog ongegrond verklaard dient te worden. 7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De mondelinge uitspraak is gedaan door mrs. D.B. Bijl voorzitter, J.P.A. Boersma en E. van Waaijen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.A. Brands griffier. De beslissing is op 1 mei 2007 in het openbaar uitgesproken. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.