Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2907

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200608843/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 23 september 2005 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd bouwvergunning te verlenen aan [wederpartij] voor het wijzigen van de werkplaats op de begane grond in een horecavoorziening op het perceel gelegen aan de [locatie] (hierna: het perceel) te Utrecht.


Uitspraak

200608843/1. Datum uitspraak: 5 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. SBR 06/1370 van de rechtbank Utrecht van 2 november 2006 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 23 september 2005 heeft appellant (hierna: het college) geweigerd bouwvergunning te verlenen aan [wederpartij] voor het wijzigen van de werkplaats op de begane grond in een horecavoorziening op het perceel gelegen aan de [locatie] (hierna: het perceel) te Utrecht. Bij besluit van 6 februari 2006 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 2 november 2006, verzonden op 3 november 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 6 februari 2006 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 4 december 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 5 april 2007 heeft [wederpartij] van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2007 waar het college, vertegenwoordigd door mr. H.P. de Keijzer, advocaat te Utrecht, en [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. T.A. Timmermans, advocaat te Rhenen, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge het ter plaatse geldende stadsvernieuwingsplan "Dichterswijk-Croeselaan" (hierna: het stadsvernieuwingsplan) heeft het perceel de bestemming "Woondoeleinden a (Wa)".    Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de voorschriften van het stadsvernieuwingsplan - voor zover thans van belang - mogen de gronden die op de plankaart zijn aangewezen voor "Woondoeleinden a (Wa)" uitsluitend worden gebruikt voor het oprichten en hebben van bouwwerken ten behoeve van woondoeleinden, alsmede horecabedrijven met de daarbij behorende tuinen of erven, één en ander met inachtneming van het renvooi en de volgende bepalingen.    Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de planvoorschriften - voor zover thans van belang - mogen de begane grond, souterrains en kelderlagen uitsluitend worden gebruikt voor horecabedrijven, een en ander met inachtneming van de in het vierde lid van dat artikel opgenomen gebruiksmatrix.    Ingevolge artikel 14, vierde lid, van de planvoorschriften - voor zover thans van belang - bedraagt het maximum aantal vestigingen voor horecabedrijven voor het totaal van de gronden met de bestemming "Woondoeleinden a (Wa)" 10. 2.2.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de bouwvergunning niet mocht worden geweigerd, omdat er, volgens het college, 10 horecabedrijven in het gebied "Dichterswijk-Croeselaan" gevestigd zijn. Daartoe stelt het college dat tot de gevestigde horecabedrijven ook het pand [locatie] moet worden gerekend, ook al is het gebruik voor horecadoeleinden gestaakt. Het voert daartoe aan dat uit artikel 14, vierde lid, van de planvoorschriften volgt dat de vestiging van een horecabedrijf pas is beëindigd op het moment dat feitelijk een ander gebruik wordt gerealiseerd overeenkomstig de mogelijkheden die het stadsvernieuwingsplan daartoe biedt. 2.3.    De maatstaf die het college aldus heeft aangelegd om te bepalen hoeveel bedrijven in het gebied "Dichterswijk-Croeselaan" zijn gevestigd, kan niet worden gelezen in artikel 14, vierde lid, van de planvoorschriften. Uit dat artikel, gelezen in samenhang met artikel 14, tweede lid, van de planvoorschriften moet worden afgeleid dat van vestiging van een horecabedrijf geen sprake meer is indien het pand niet meer als zodanig wordt gebruikt.    Dat is wat betreft het pand aan de [locatie] het geval. Tussen partijen is niet in geschil dat de begane grond van dat pand vanaf 30 november 2004 niet meer voor horecadoeleinden in gebruik was. Voor de conclusie dat het daar gevestigde horecabedrijf slechts tijdelijk zijn activiteiten heeft onderbroken of dat het gebruik als horecabedrijf daar op korte termijn door een ander wordt hervat, bestaat geen enkele aanwijzing. Daarbij wordt het door [wederpartij] overgelegde "wijzigingsformulier vestigingsgegevens" van de Kamer van Koophandel te Utrecht in aanmerking genomen. Volgens dit formulier is de [horecaonderneming] sinds 30 november 2004 niet meer gevestigd aan de [locatie], doch aan de [locatie 1] te [plaats].    Gelet hierop is de rechtbank tot de juiste conclusie gekomen dat er ten tijde van het besluit op bezwaar slechts negen panden in gebruik waren voor een horecabedrijf en dat het college het bouwplan ten onrechte in strijd heeft geacht met artikel 14, vierde lid, van het stadsvernieuwingsplan. Het betoog van het college faalt. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 666,03 (zegge: zeshonderdzesenzestig euro en drie cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Utrecht aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat. w.g. Slump    w.g. Huijben Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007 17-313-560.