Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2910

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700329/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 6 september 2006 heeft verweerder aan de besloten vennootschap "Jachthaven Lelystad-Haven B.V." (hierna: vergunninghoudster) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een jachthaven gelegen aan de Oostvaardersdijk 59a te Lelystad. Dit besluit is op 14 september 2006 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200700329/1. Datum uitspraak: 5 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    [appellanten sub 1], wonend te Lelystad, 2.    [appellant sub 2], wonend te Lelystad, en het college van burgemeester en wethouders van Lelystad, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 6 september 2006 heeft verweerder aan de besloten vennootschap "Jachthaven Lelystad-Haven B.V." (hierna: vergunninghoudster) een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een jachthaven gelegen aan de Oostvaardersdijk 59a te Lelystad. Dit besluit is op 14 september 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 3 januari 2007, ingekomen bij verweerder op 5 januari 2007, en appellant sub 2 per e-mail van 5 januari 2007 en bij brief van 14 januari 2007, ingekomen bij verweerder op 16 januari 2007, bezwaar gemaakt. Deze geschriften zijn doorgezonden aan de Raad van State ter behandeling als beroepschrift. Bij brief van 8 februari 2007 heeft appellant sub 2 de gronden van beroep aangevuld. Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van alle partijen. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2007, waar appellant sub 2, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. Bos, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door M. Dinant. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.    Ingevolge artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.    Ingevolge artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 2.2.    Het bestreden besluit is op 14 september 2006 ter inzage gelegd. Gelet op de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht is de termijn om tegen dit besluit beroep in te stellen verstreken op 27 oktober 2006. Beide beroepschriften zijn buiten deze termijn ingediend. Gelet op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden bezien of deze termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn. 2.3.    Appellanten stellen - kort weergegeven - dat deze overschrijdingen van de beroepstermijn verschoonbaar zijn nu in de kennisgeving van het bestreden besluit uitsluitend werd gesproken over een jachthaven die zou zijn gelegen op het perceel Oostvaardersdijk 59a, terwijl blijkt dat de inrichting zich tot honderden meters verder en ook over niet genoemde percelen, waaronder die waar de botenstalling is gelegen, uitstrekt. Op grond van de door hen via internet en het kadaster verkregen informatie, die appellanten naar aanleiding van de kennisgeving van het bestreden besluit hebben gezocht, hebben zij, nu hieruit bleek dat op het adres Oostvaardersdijk 59a uitsluitend (een deel van) het havengebouw stond geregistreerd, verondersteld dat de vergunning geen betrekking had op de botenstalling. Pas bij de afwijzing van hun verzoeken om handhaving in december 2006 ten aanzien van genoemde botenstalling is gebleken dat de verleende vergunning ook hierop betrekking zou hebben, aldus appellanten. Voorts voeren zij in dit verband aan dat de procedure ten aanzien van het ontwerp van het besluit niet juist is verlopen. 2.4.    Ingevolge artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht - voor zover hier van belang - kan in de kennisgeving van het besluit volstaan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.    Van het bestreden besluit is kennis gegeven in de "Flevopost" op 13 september 2006. Hierin is vermeld dat een revisievergunning is verleend aan "Jachthaven Lelystad-Haven B.V." voor een jachthaven op het perceel Oostvaardersdijk 59a.    Niet kan worden geoordeeld dat de kennisgeving van het bestreden besluit in strijd is met bovengenoemde bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. Dat niet expliciet is vermeld dat de vergunning onder meer betrekking heeft op een botenstalling maakt dit niet anders. Het adres van de inrichting is juist vermeld. Het stuk grond waar de botenstalling is gelegen heeft, zo is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken, geen aparte adresaanduiding. Naar het oordeel van de Afdeling moet het tot de eigen verantwoordelijkheid van appellanten worden gerekend om afdoende na te gaan of er voor hen aanleiding bestaat beroep in te stellen tegen een besluit. Dat appellanten op grond van zelf verkregen informatie, nog daargelaten de juistheid hiervan, hebben geconcludeerd dat de vergunning geen betrekking had op een botenstalling dient voor eigen risico van appellanten te blijven. 2.5.    Nu van het bestreden besluit op de voorgeschreven wijze mededeling is gedaan en appellanten derhalve voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om van het bestreden besluit kennis te nemen, kan naar het oordeel van de Afdeling in gebreken die kleven aan de procedure ten aanzien van het ontwerp van het besluit geen grond worden gevonden overschrijding van de termijn voor het indienen van beroep verschoonbaar te achten. De door appellanten gestelde omstandigheden dat zij door het niet publiceren en het niet persoonlijk op de hoogte stellen van het ontwerp van het besluit geen zienswijzen naar voren hebben kunnen brengen, staan in een te ver verwijderd verband tot het te laat indienen van de desbetreffende beroepen. 2.6.    Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat de beroepschriften van appellanten sub 1 en sub 2 zonder verschoonbare reden buiten de wettelijke termijn zijn ingediend. Voor het achterwege laten van niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen bestaat daarom geen aanleiding. 2.7.    De beroepen zijn niet-ontvankelijk. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen niet-ontvankelijk. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Brink    w.g. Van Leeuwen Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007 373-468.