Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2911

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700768/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 31 juli 2006 heeft verweerder een verzoek van appellante om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een zogenoemde grondbank gelegen op de hoek van de Bleskolksingel en de Dikkersweg te Almelo afgewezen.


Uitspraak

200700768/1. Datum uitspraak: 5 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting "Stichting Ruimtelijk Ordening en Milieu", gevestigd te Hengelo, appellante, en het college van gedeputeerde staten van Overijssel, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 31 juli 2006 heeft verweerder een verzoek van appellante om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot een zogenoemde grondbank gelegen op de hoek van de Bleskolksingel en de Dikkersweg te Almelo afgewezen. Bij besluit van 16 januari 2007, verzonden op 18 januari 2007, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 26 januari 2007, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 februari 2007. Bij brief van 20 maart 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. R.T. Offringa en ing. B.A.B. Lokkerbol, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Bij besluit van 28 april 2005 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet milieubeheer, verleend voor het oprichten en in werking hebben van een zogenoemde grondbank op de hoek van de Bleskolksingel en de Dikkersweg te Almelo. Deze vergunning heeft betrekking op het oprichten, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet.    Op 7 juli 2006 is [vergunninghoudster] met haar bedrijfsactiviteiten van start gegaan. 2.2.    Appellante betoogt dat is gehandeld in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, omdat op de locatie waar de inrichting is gevestigd activiteiten worden verricht zonder een geldende vergunning krachtens de Wet milieubeheer. De milieuvergunning is weliswaar verleend, maar nu de benodigde bouwvergunningen nog niet zijn verleend is deze gelet op artikel 20.8 van de Wet milieubeheer niet in werking getreden, aldus appellante. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan zou kunnen worden afgezien van handhavend optreden zijn volgens haar niet aan de orde. 2.3.    Volgens verweerder is handhavend optreden in dit geval zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van dat optreden behoort te worden afgezien. Daarnaast is legalisatie op korte termijn te verwachten, aldus verweerder. 2.4.    Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, omdat op de locatie waar de inrichting is gevestigd activiteiten worden verricht zonder een geldige vergunning krachtens de Wet milieubeheer, zodat verweerder ter zake handhavend kon optreden.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.5.    Verweerder heeft terecht gewicht toegekend aan de omstandigheid - zoals is gebleken ter zitting - dat de inrichting, met uitzondering van een overkapping voor de opslag van verdachte grond, categorie 2-grond, rioolslib en veegzand, in werking is conform de voorschriften verbonden aan de milieuvergunning. Zolang geen overkapping aanwezig is, worden geen verdachte grond en categorie 2-grond binnen de inrichting opgeslagen. Het veegzand en rioolslib worden, zolang er geen overkapping is, opgeslagen in dichte containers. Het veegzand en rioolslib dat de inrichting binnenkomt, worden dagelijks in de containers overgebracht. Zolang deze stoffen nog niet in de containers zijn overgebracht, worden deze met zeil afgedekt. Terecht heeft verweerder op grond hiervan geconcludeerd dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van dat optreden behoort te worden afgezien. Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn besluit tot afwijzing van het verzoek van appellante dan ook terecht gehandhaafd. 2.6.    Het beroep is ongegrond. 2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat. w.g. Brink    w.g. Van Leeuwen Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007 373-468.