Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2913

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701268/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beesel (hierna: het college) aan appellant bouwvergunning onder voorwaarde verleend voor het oprichten van een carport op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200701268/1. Datum uitspraak: 5 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. 06/1519 van de rechtbank Roermond van 4 januari 2007 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Beesel. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beesel (hierna: het college) aan appellant bouwvergunning onder voorwaarde verleend voor het oprichten van een carport op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 17 juli 2006 heeft het college beslist op het door appellant daartegen gemaakte bezwaar en alsnog geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een carport. Bij uitspraak van 4 januari 2007, verzonden op 15 januari 2007, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 februari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 19 maart 2007 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. M. Jue, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.G.J. van Loon, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het bouwplan voorziet in de oprichting van een carport die 0,85 m voor de bestaande voorgevel van de woning wordt geplaatst. Bij het besluit van 7 februari 2006 heeft het college de gevraagde vergunning voor het bouwplan verleend onder voorwaarde dat de carport minimaal 0,50 m achter de bestaande voorgevel van de woning wordt geplaatst. Bij de bestreden beslissing op bezwaar heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de gevraagde vergunning, nu niet wordt voldaan aan redelijke eisen van welstand, dient te worden geweigerd op grond van artikel 44, eerste lid, onder d, van de Woningwet. 2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat als gevolg van de welstandstoets geen sprake is van een relevante beperking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan "Kernen" (hierna: het bestemmingsplan) biedt. Nu het college de welstandsadviezen aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, wordt volgens appellant daarmee de in het bestemmingsplan uitdrukkelijk toegestane mogelijkheid een carport voor de voorgevel te bouwen belemmerd. 2.2.1.    Ingevolge het bestemmingsplan rust op het betrokken perceel de bestemming "Woondoeleinden W".    Ingevolge artikel 2.02, onder 1, onder d, van de planvoorschriften zijn de gronden binnen deze bestemming onder meer bestemd voor de stalling van voertuigen.    Ingevolge artikel 2.02, onder 4.D, onder 3, van de planvoorschriften mogen carports en overkappingen ten hoogste 1,5 meter voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd.    Niet in geschil is en ook de Afdeling stelt vast dat het bouwplan voldoet aan voornoemde voorschriften van het bestemmingsplan. 2.2.2.    Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet, mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a.    Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Woningwet, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die burgemeester en wethouders toepassen bij hun beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. 2.2.3.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraken van 18 februari 2000 in zaak no. H01.99.0457 (AB 2000, 186) en 20 december 2006 in zaak no. 200601319/1, dient de welstandstoets zich in beginsel te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Het bestemmingsplan is het wettelijke instrument waarmee, langs de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening aangegeven en met bijzondere waarborgen omklede weg, niet alleen aan gronden een bestemming wordt gegeven maar ook de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden bepaald. Uit het algemeen karakter van het welstandsvereiste vloeit voort dat bij de welstandstoets de voor de grond geldende bebouwingsmogelijkheden als uitgangspunt dienen te worden gehanteerd.    Naar mate het bestemmingsplan meer keuze laat tussen verschillende mogelijkheden om de bouw te realiseren, zijn burgemeester en wethouders - met inachtneming van de uitgangspunten van het bestemmingsplan - vrijer in hun welstandsbeoordeling en zal deze minder snel geacht worden te leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Indien echter uit de voorschriften en de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat zulk een keuze niet of slechts in beperkte mate aanwezig is - met name indien de bebouwingsmogelijkheden daarin gedetailleerd zijn aangegeven - vormt die opzet bij de welstandstoets een dwingend gegeven. In dat geval wordt de grens van de welstandstoets eerder overschreden.    Met artikel 12, derde lid, van de Woningwet, dat op 1 januari 2003 in werking is getreden, is beoogd aan te sluiten bij de in deze vaste jurisprudentie neergelegde voorrang van het bestemmingsplan. 2.2.4.    Het primaat van het bestemmingsplan gaat echter niet zover dat geen ruimte meer is voor een negatief welstandsoordeel, indien het ingediende bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Als echter moet worden vastgesteld dat verwezenlijking van uitdrukkelijk in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden geheel onmogelijk wordt gemaakt, dienen de in de gemeentelijke welstandsnota opgenomen welstandscriteria op grond van artikel 12, derde lid, van de Woningwet buiten toepassing te blijven. 2.2.5.    Omtrent het aan de orde zijnde bouwplan heeft de Welstandscommissie voor Midden-Limburg (hierna: de welstandscommissie) op 13 oktober 2005, 16 februari 2006 en 27 april 2006 negatief geadviseerd. In de welstandsadviezen die het college aan zijn beoordeling ten grondslag heeft gelegd, is vermeld dat met de erker, het franse balkon en de drie ramen al te veel in het relatief kleine voorgevelvlak gebeurt, waardoor een carport die voor de voorgevel uitsteekt op deze plek niet op zijn plaats is. Alleen een carport die minimaal 0,50 m achter de voorgevelrooilijn is gelegen, is acceptabel. 2.2.6.    Uit artikel 2.02 van de planvoorschriften moet worden afgeleid dat de planwetgever heeft beoogd de bouw van een carport vóór de voorgevelrooilijn van de woning uitdrukkelijk toe te staan. De welstandsadviezen, die alleen een carport die minimaal 0,50 m achter de voorgevelrooilijn is gelegen acceptabel achten, maken het onmogelijk voor de voorgevelrooilijn van de woning een carport te bouwen. Een verwezenlijking van de door het bestemmingsplan uitdrukkelijk toegestane bouwmogelijkheid wordt door het volgen van de welstandsadviezen belemmerd. De in de gemeentelijke welstandsnota opgenomen welstandscriteria, die ten grondslag zijn gelegd aan voormelde welstandsadviezen, dienen in dit geval op grond van artikel 12, derde lid, van de Woningwet buiten toepassing te blijven. De rechtbank heeft dit niet onderkend en is derhalve ten onrechte tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van een relevante beperking van de bouwmogelijkheden als gevolg van de welstandstoets. De beslissing op bezwaar is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het betoog van appellant slaagt. 2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven gezien het vorenstaande geen bespreking. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, de bestreden beslissing op bezwaar van 17 juli 2006 vernietigd, doch ten onrechte de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. De aangevallen uitspraak moet, voor zover daarbij de bestreden beslissing op bezwaar van 17 juli 2006 is vernietigd, worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop die uitspraak rust. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. 2.4.    Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep gegrond; II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 4 januari 2007 in zaak no. 06/1519, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit van 17 juli 2006, kenmerk BL-2005/0123, in stand zijn gelaten; III.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige, met verbetering van de gronden waarop deze rust; IV.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Beesel tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 684,13 (zegge: zeshonderdvierentachtig euro en dertien cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Beesel aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; V.    gelast dat de gemeente Beesel aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Van Roessel Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007 58-374.