Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2914

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200701656/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van zes woningen op het perceel Van Slotenerf ongenummerd te Elspeet (hierna: het perceel).


Uitspraak

200701656/1. Datum uitspraak: 5 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. 06/950 van de rechtbank Zutphen van 23 januari 2007 in het geding tussen: appellant en het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet. 1.    Procesverloop Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van zes woningen op het perceel Van Slotenerf ongenummerd te Elspeet (hierna: het perceel). Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 24 oktober 2005 gewijzigd door een voorwaarde aan de verleende vrijstelling te verbinden inhoudende dat de opritten van de te bouwen hoekwoningen worden bestemd voor parkeerdoeleinden alsmede door ontheffing te verlenen op grond van artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening van de gemeente Nunspeet (hierna: de bouwverordening). Bij uitspraak van 23 januari 2007, verzonden op 29 januari 2007, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 maart 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 april 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 22 mei 2007 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2007, waar het college, vertegenwoordigd door G. de Vries, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het betoog van appellant dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde de door [belanghebbende 1] ter zitting gedane uitlatingen omtrent het aantal parkeerplaatsen bij haar beoordeling heeft betrokken en dat hij door de rechtbank niet in de gelegenheid is gesteld op deze uitlatingen te reageren, faalt. Uit de uitspraak van de rechtbank alsmede het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank volgt dat niet [belanghebbende 1], maar [belanghebbende 2], voor derde-belanghebbenden, ter zitting is verschenen. Bovendien volgt uit de uitspraak van de rechtbank dat [belanghebbende 1] niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Voor zover appellant bedoelt dat hij door de rechtbank niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op uitlatingen van [belanghebbende 2] omtrent het in gebruik zijn van de reeds op het Van Slotenerf aanwezige parkeerplaatsen, overweegt de Afdeling dat appellant, gezien voornoemd proces-verbaal en nu niet is gebleken dat dit proces-verbaal het verhandelde ter zitting onjuist weergeeft, voldoende gelegenheid heeft gehad te reageren op hetgeen [belanghebbende 2] over de parkeerplaatsen naar voren heeft gebracht. 2.2.    Het standpunt van het college dat de beroepsgrond inzake de luchtkwaliteit door de rechtbank buiten beschouwing had moeten worden gelaten omdat deze beroepsgrond niet reeds in bezwaar is aangevoerd, vindt geen steun in het recht, in het bijzonder artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook overigens vloeit niet uit de wet of uit enig rechtsbeginsel voort dat gronden die niet expliciet in bezwaar zijn aangevoerd, vanwege die enkele omstandigheid buiten de inhoudelijke beoordeling van het beroep zouden moeten blijven. 2.3.    Het bouwplan betreft het oprichten van zes woningen op het perceel.    Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Elspeet-dorp 2000" rust op het perceel de bestemming "Wonen".    Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op de voor wonen bestemde gronden uitsluitend woningen, bijgebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.    Ingevolge artikel 4, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften mogen woningen uitsluitend binnen woningvlakken worden gebouwd overeenkomstig de op de plankaart aangegeven codering. 2.4.    Niet in geschil is en ook de Afdeling stelt vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu blijkens de plankaart ter plaatse van het bouwplan geen woningvlakken zijn aangegeven.    Het college heeft met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend van het bestemmingsplan.    Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. 2.5.    Het college van gedeputeerde staten van Gelderland heeft op 15 november 2005 een lijst van gevallen vastgesteld waarin het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling kan verlenen. Categorie I van deze lijst betreft (bouw)projecten voor woonfuncties, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein, in stedelijk gebied. Daarbij moet onder meer worden voldaan aan de voorwaarde dat het project niet in strijd is met relevante wetgeving. Dit dient in de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling gemotiveerd aangegeven te worden. De ruimtelijke onderbouwing van het project wordt gevormd door het voorontwerp "partiële herziening bestemmingsplan Elspeet-Dorp 2000 (Van Slotenerf)" (hierna: het voorontwerp). Hierin wordt een beschrijving van het project gegeven alsmede een beoordeling van een aantal aspecten waaronder parkeren. 2.6.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat, nu het bouwplan voorziet in de bouw van woningen in stedelijk gebied, het bouwplan past binnen categorie I van eerder genoemde lijst van gevallen. 2.7.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat parkeren binnen de bestemming "Wonen" is toegestaan, nu zowel het bestemmingsplan als het voorontwerp voorzien in een afzonderlijke bestemming "Verkeersdoeleinden". Voorts heeft de rechtbank volgens appellant ten onrechte geoordeeld dat voldoende parkeerruimte aanwezig is. Hij voert daartoe aan dat uit de bestreden beslissing op bezwaar niet blijkt op welke wijze de parkeerbehoefte en het parkeertekort zijn berekend. 2.7.1.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de bestemming "Wonen" blijkens de planvoorschriften niet uitsluit dat op een perceel met deze bestemming ook wordt voorzien in parkeergelegenheid ten behoeve van de op dit perceel gevestigde woningen. Dat parkeren eveneens binnen de bestemming "Verkeersdoeleinden" is toegestaan, maakt het vorenstaande niet anders. 2.7.2.    Bij de berekening van de parkeerbehoefte heeft het college zich gebaseerd op gegevens van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW). Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet in redelijkheid heeft kunnen baseren. Gezien het aantal geplande woningen, de in het bouwplan voorziene aanleg van vier langsparkeerplaatsen en de in de bestreden beslissing op bezwaar neergelegde voorwaarde dat de opritten van de vier te bouwen hoekwoningen dienst zullen doen als parkeerplaatsen, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat op het perceel sprake is van een tekort van 0,8 parkeerplaatsen. Daarbij neemt de Afdeling wat betreft het parkeren op de opritten van de hoekwoningen in aanmerking dat niet is gebleken dat hiertoe onvoldoende ruimte beschikbaar is. 2.7.3.    Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening moet, voor zover thans van belang, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.    Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. 2.7.4.    Op het Van Slotenerf is blijkens de gedingstukken openbare parkeerruimte aanwezig. Niet aannemelijk is geworden dat het Van Slotenerf voornoemd tekort van 0,8 parkeerplaatsen niet kan opvangen. Gezien het vorenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor het parkeertekort op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.    Nu het college in redelijkheid een ontheffing van artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening heeft kunnen verlenen, is de rechtbank met juistheid tot de slotsom gekomen dat zich in zoverre geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoet. 2.8.    Voor het overige heeft appellant in hoger beroep volstaan met verwijzing naar hetgeen hij eerder in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht alsmede naar zijn tegen het voorontwerp naar voren gebrachte zienswijzen. In hetgeen appellant eerder heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling en ten onrechte de bouwvergunning in stand heeft gelaten. 2.9.    Voor zover appellant betoogt dat vergunninghouder heeft gebouwd in afwijking van de bouwvergunning, overweegt de Afdeling dat dit bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling en bouwvergunning geen rol kan spelen. Dit kan in een eventuele handhavingsprocedure aan de orde komen. Tegen de door appellant gestelde weigering van het college om op zijn verzoek handhavend op te treden tegen het bouwen in afwijking van de bouwvergunning, staan rechtsmiddelen open. 2.10.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek    w.g. Van Roessel Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007 58-374.