Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2917

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200705028/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 22 juni 2007 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een inrichting bestemd voor het bewerken en het op- en overslaan van schroot en autowrakken aan [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 16 juli 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200705028/2. Datum uitspraak: 30 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoekster], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 22 juni 2007 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een inrichting bestemd voor het bewerken en het op- en overslaan van schroot en autowrakken aan [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 16 juli 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van, naar moet worden aangenomen, 17 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2007, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2007, waar verzoekster, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J. Rusting, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Maas-Cooymans, advocaat te Rotterdam, en ing. R.A.O. Gijsel, gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Het verzoek van verzoekster, omwonende, ziet uitsluitend op het feit dat bij het bestreden besluit een uitbreiding van de bedrijfstijden is vergund. Zij heeft betoogd dat deze uitbreiding aanleiding geeft tot aanzienlijke geluidhinder en tot overlast in de vorm van luchtverontreiniging, stank en het rondvliegen van metaaldeeltjes. 2.3.    Het bestreden besluit voorziet, voor zover te dezen van belang, in het toestaan van de volgende uitbreidingen van de bedrijfstijden: - het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden in de avondperiode (19.00 tot 23.00 uur); - het incidenteel uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden in de nachtperiode (23.00 tot 07.00 uur); - het stallen van ten hoogste vier lege vrachtauto's in de avondperiode (19.00 tot 23.00 uur) en het laten vertrekken van deze vrachtauto's tussen 05.00 en 07.00 uur. 2.4.    De Voorzitter constateert dat aan de verleende vergunning geluidvoorschriften zijn verbonden die maxima stellen aan zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) als aan de zogenoemde piekniveaus (LAmax). De desbetreffende grenswaarden liggen, op enkele uitzonderingen na, niet boven de richtwaarden die worden aanbevolen in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Voorts liggen de vergunde piekgrenswaarden ruim beneden de in de Handreiking genoemde maxima van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. De hiervoor bedoelde overschrijdingen van de richtwaarden betreffen slechts een beperkt deel van de in het voorgaande opgesomde activiteiten en bedragen slechts 1 dB.    Eerst de Afdeling zal kunnen beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het besluit vervatte grenswaarden toereikend zijn om geluidhinder tegen te gaan. Gelet op het hiervoor overwogene acht de Voorzitter het echter niet onaannemelijk dat de vergunning in zoverre stand zal kunnen houden. Verder heeft de Voorzitter geen reden om aan te nemen dat de voorschriften niet kunnen worden nageleefd.    Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd met betrekking tot het aspect geluidhinder, treft dan ook geen doel. 2.5.    Bij de behandeling van het verzoek is gebleken dat de woning van verzoekster op ongeveer 100 meter van de grens van de inrichting ligt, aan de overzijde van de Hollandsche IJssel. Gelet daarop en gezien de aard van de vergunde werkzaamheden en de van toepassing zijnde vergunningvoorschriften, acht de Voorzitter de kans op overlast in de vorm van luchtverontreiniging, stank en het rondvliegen van metaaldeeltjes, voorshands gering.    Hetgeen verzoekster met betrekking tot deze aspecten heeft aangevoerd, treft in verband daarmee evenmin doel. 2.6.    Voor zover verzoekster vreest dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd, moet worden geoordeeld dat deze grond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van de ter beoordeling staande vergunning. Om die reden kan de grond niet slagen. 2.7.    Gelet op het vorenoverwogene bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Brink    w.g. Sparreboom Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2007 195-433.