Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2926

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200703463/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 19 september 2006 heeft de gemeenteraad van Asten het bestemmingsplan "Brug bij sluis 10" vastgesteld.


Uitspraak

200703463/2. Datum uitspraak: 31 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], wonend dan wel gevestigd te Asten, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 19 september 2006 heeft de gemeenteraad van Asten het bestemmingsplan "Brug bij sluis 10" vastgesteld. Bij besluit van 20 maart 2007, kenmerk 1230005 heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 16 mei 2007, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 4 juni 2007 en 18 juni 2007. Bij eerstgenoemde brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 augustus 2007, waar verzoekers, in de persoon van [gemachtigde] en bijgestaan door M.J.E. Driessen, werkzaam bij Driessen Advies & Beheer, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Meijden, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door M.H.P. van den Elsen, ambtenaar van de gemeente. Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Voorzitter het onderzoek heropend. Er zijn nog stukken ingebracht door verweerder en verzoekers. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Het plan voorziet in een nieuwe vaste oeververbinding over de Zuid-Willemsvaart, ten noorden van sluis 10, met bijbehorende aanvoerwegen en voorzieningen op het grondgebied van de gemeente Asten. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd. 2.3.    Verzoekers, die in de nabijheid van het plangebied een intensieve veehouderij annex loonwerkbedrijf exploiteren aan de [locatie]te Asten, kunnen zich niet verenigen met dit besluit. Hun kernbezwaren zijn dat de in artikel 25 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn voor planvaststelling is overschreden, dat in strijd met het Streekplan Noord-Brabant 2002 'Brabant in Balans' (hierna: het streekplan) niet is voldaan aan het compensatiebeginsel voor ingrepen in de groene hoofdstructuur (hierna: GHS) en dat in het luchtkwaliteitsonderzoek en het akoestisch onderzoek die aan het plan ten grondslag liggen is uitgegaan van te lage verkeersintensiteiten op de aan te leggen wegen en de wegen in de omgeving daarvan. 2.4.    De Voorzitter stelt voorop dat weliswaar de in artikel 25 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn is overschreden, doch uit deze wettelijke bepaling noch uit enige andere bepaling kan worden afgeleid dat de gemeenteraad na het verstrijken van deze termijn niet meer bevoegd is het bestemmingsplan vast te stellen. Ook anderszins is op voorhand niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder in de termijnoverschrijding aanleiding had moeten zien om goedkeuring aan het plan te onthouden. 2.4.1.    Onbestreden is dat een deel van het plangebied als GHS is aan te merken, waarop het "nee, tenzij-principe" uit het streekplan van toepassing is. Partijen zijn verdeeld over de vraag of aan het in dit beleid neergelegde compensatiebeginsel is voldaan. In paragraaf 2.4 van de plantoelichting is uiteengezet dat het oppervlak dat gecompenseerd moet worden 0,9 hectare betreft. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat deze compensatie planologisch is geregeld in het onherroepelijke bestemmingsplan "Brug kwart voor Twaalf" van de naastgelegen gemeente Someren. Gelet hierop is de Voorzitter er voorshands niet van overtuigd dat de compensatie voor de aantasting van de GHS die het plan met zich brengt, niet is gewaarborgd. 2.4.2.    Ten behoeve van het plan is onder meer luchtkwaliteitsonderzoek en akoestisch onderzoek verricht. Blijkens het akoestisch onderzoek bestaan tegen het plan geen akoestische bezwaren. Een hogere-waarde-procedure hoeft niet te worden gevolgd, aldus dit onderzoek. Uit het verrichte luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat na realisatie van het plan wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit 2005. Verzoekers hebben de juistheid van de verkeersprognose die aan het luchtkwaliteitsonderzoek en het akoestisch onderzoek ten grondslag ligt bestreden. De vraag of in de voornoemde onderzoeken van de juiste verkeersintensiteiten is uitgegaan, vergt nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting acht de Voorzitter echter op voorhand niet aannemelijk dat een eventuele onderschatting van de verkeersintensiteiten zodanig zal zijn dat ook na de correctie van een eventuele onderschatting een toename van de geluidsbelasting meer dan 2 dB(A) zal bedragen of dat het plan in strijd is met de eisen uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 door overschrijding van de van belang zijnde grenswaarden, gelet op het verschil tussen de thans berekende waarden en die grenswaarden. 2.5.    Gelet op het vorenoverwogene ziet de Voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure vanwege de in aanmerking genomen aspecten vernietigd zal worden. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel    w.g. Nienhuis Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007 466.