Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2927

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704788/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 7 februari 2007 heeft de gemeenteraad van Nijmegen het bestemmingsplan "Nijmegen-Oost 15" vastgesteld.


Uitspraak

200704788/2. Datum uitspraak: 31 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker] en 24 anderen, wonend te Nijmegen, verzoekers, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 februari 2007 heeft de gemeenteraad van Nijmegen het bestemmingsplan "Nijmegen-Oost 15" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 mei 2007, kenmerk 2007-003137, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 9 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2007, beroep ingesteld. Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2007, waar verzoekers, in de persoon van [verzoeker] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Nijmegen, vertegenwoordigd door M. Baars-van der Mispel, ambtenaar van de gemeente, en [derdebelanghebbende], in persoon. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Het beroep en het onderhavige verzoek zijn ingediend door [verzoeker] en 24 anderen. Op voorhand is het de Voorzitter onduidelijk of alle indieners van het beroep als belanghebbende bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt en of het beroep, voor zover door hen ingediend, in de bodemprocedure ontvankelijk zal worden geacht. Nu de Voorzitter verwacht dat in elk geval het beroep voor zover ingediend door [verzoeker] ontvankelijk zal worden geoordeeld, bestaat aanleiding voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. 2.3.    Het plan voorziet in de bouw van een kantoor- en woonvilla op het thans nagenoeg onbebouwde perceel op de hoek van de Groesbeekseweg/Gelderselaan te Nijmegen (verder: het perceel). 2.4.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en verzoeken schorsing van het bestreden besluit. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het besluit te voorkomen. Verzoekers betogen onder meer dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op hun bedenkingen voor zover het betreft hun stelling dat ten onrechte geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de eventuele gevolgen van het plan voor flora en fauna op het perceel. 2.5.    Verweerder heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft bij het goedkeuren van het bestemmingsplan de bedenkingen van verzoekers met betrekking tot het ontbreken van een flora- en faunaonderzoek buiten beschouwing gelaten, omdat dit bezwaar niet door verzoekers in de zienswijzefase naar voren is gebracht. 2.6.    Ter zitting is gebleken dat de eigenaar van het perceel voornemens is zo spoedig mogelijk een aanvang te maken met het ontwikkelen van het bouwplan. Gelet hierop acht de Voorzitter een spoedeisend belang aanwezig, zodat in het navolgende zal worden onderzocht of er aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening. 2.7.    Het uitgangspunt van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: de WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: de Awb) leidt ertoe dat besluitonderdelen die in de zienswijze niet zijn bestreden en die ongewijzigd worden vastgesteld, in de bedenkingenfase niet alsnog kunnen worden bestreden, behoudens de uitzondering genoemd in artikel 27, eerste lid, van de WRO. Nadere gronden ter onderbouwing van een ingebrachte zienswijze kunnen echter nog in iedere fase van de procedure naar voren worden gebracht. In de bedenkingenfase kunnen derhalve gronden worden aangevoerd die nieuw zijn ten opzichte van die in de fase van de zienswijze, zolang zij op een besluitonderdeel zien dat reeds in de zienswijze is bestreden.    Verzoekers hebben in hun zienswijze bezwaren aangevoerd tegen het gehele plan. Het betoog van appellanten met betrekking tot het ontbreken van een onderzoek naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna geldt derhalve ter onderbouwing van een reeds in de zienswijzefase bestreden besluitonderdeel. 2.7.1.    Ter zitting is namens de gemeenteraad aangevoerd dat bij de voorbereiding van het plan weliswaar geen onderzoek is gedaan op het punt van de flora en fauna, maar dat niet aannemelijk is dat zich in het plangebied beschermde dier- of plantensoorten bevinden. Naar het oordeel van de Voorzitter bieden de thans in het dossier aanwezige stukken onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat buiten twijfel is dat in het plangebied geen beschermde dier- of plantensoorten aanwezig zijn. Daartoe wordt overwogen dat het perceel weliswaar tussen twee wegen en in een stedelijke omgeving ligt, maar dat het reeds lange tijd onbebouwd is en van enige omvang, terwijl voorts de omgeving een groen karakter heeft. Voorts acht de Voorzitter van belang dat de vertegenwoordiger van de gemeenteraad ter zitting heeft aangegeven dat voorafgaand aan de bouwvergunningverlening een zogenoemde quickscan zal worden uitgevoerd. Daaruit leidt de Voorzitter af dat de gemeenteraad enig onderzoek naar eventuele gevolgen voor flora en fauna voorafgaand aan de uitvoering van het bouwplan nodig acht. 2.7.2.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de bedenkingen van verzoekers op dit punt niet onbesproken kunnen laten. Nu verweerder bij het bestreden besluit ook niet anderszins niet op de bezwaren met betrekking tot het aspect van de flora en fauna op het perceel is ingegaan, heeft de Voorzitter gerede twijfel of het bestreden besluit op dit punt in de bodemprocedure in stand zal blijven. 2.8.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter ter voorkoming van onomkeerbare ontwikkelingen aanleiding het verzoek toe te wijzen en het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. 2.9.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 15 mei 2007, kenmerk 2007-003137; II.    gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.E.T.Y.M. Moe Soe Let, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting    w.g. Moe Soe Let Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007 481.