Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2929

Datum uitspraak2007-08-31
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704997/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 17 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) de door [verzoeker] aangevraagde parkeerontheffing geweigerd.


Uitspraak

200704997/2. Datum uitspraak: 31 augustus 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: [verzoeker], wonend te Eindhoven, tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/4790 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 juni 2007 in het geding tussen: verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven. 1.    Procesverloop Bij besluit van 17 mei 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (hierna: het college) de door [verzoeker] aangevraagde parkeerontheffing geweigerd. Bij besluit van 23 november 2006 heeft het college het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 juni 2007, verzonden op 20 juni 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 16 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 augustus 2007, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.N.H. Kepers, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    De voorlopige voorziening moet worden geacht ertoe te strekken dat verzoeker wordt behandeld als ware de gevraagde ontheffing hem verleend. Ter zitting is zijdens het college verklaard dat de aanhangers waar het ontheffingsverzoek op ziet nog steeds in de nabijheid van de woning van verzoeker worden geparkeerd en dat het college vooralsnog niet voornemens is daartegen handhavend op te treden. Onder deze omstandigheden heeft verzoeker geen spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk    w.g. Mathot Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2007 413.