Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2937

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700870/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) aan de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) vrijstelling verleend voor de realisering van de westelijke rijbaan van de Rijksweg 73-Zuid, tussen de uitmonding van de tunnelbak ter hoogte van de Kaldenkerkerweg in Tegelen en de Zuiderbrug te Venlo (hierna: wegvak C2) met alle daarbij behorende voorzieningen waaronder een tweetal viaducten.


Uitspraak

200700870/1. Datum uitspraak: 5 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op de hoger beroepen van: 1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Venlo, 2.    [appellant sub 2], wonend te Venlo, tegen de uitspraak in de zaken nos. 06/837 en 06/894 t/m 06/897 van de rechtbank Roermond van 20 december 2006 in het geding tussen: 1.    de vereniging "De Blerickse Belangenvereniging A73/A74", gevestigd te Venlo, 2.    de vereniging "Vereniging Belangen Bewoners Venloseweg en     omstreken", gevestigd te Venlo, 3.    appellant sub 2, 4.    appellant sub 1 en [wederpartij], wonend te Venlo, en het college van burgemeester en wethouders van Venlo. 1.    Procesverloop Bij besluit van 28 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) aan de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) vrijstelling verleend voor de realisering van de westelijke rijbaan van de Rijksweg 73-Zuid, tussen de uitmonding van de tunnelbak ter hoogte van de Kaldenkerkerweg in Tegelen en de Zuiderbrug te Venlo (hierna: wegvak C2) met alle daarbij behorende voorzieningen waaronder een tweetal viaducten. Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college onder handhaving van de verleende vrijstelling, de motivering van zijn besluit van 28 maart 2006 gewijzigd. Bij uitspraak van 20 december 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) de daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief van 29 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2007, en [appellant sub 2] bij brief van 31 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 23 februari 2007. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 25 april 2007 heeft het college van antwoord gediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2007, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. J.F.C.M. Mulders, gemachtigde, [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door M. Th. van Kelegom, gemachtigde, en het college en het college van gedeputeerde staten van Limburg, beide vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door mr. C.H.J.M. Michels, ambtenaar van de gemeente en mr. drs. H.J.M. Achten, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als belanghebbende en partij gehoord de Minister, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, bijgestaan door drs. ing. P. Houben, drs. ing. J.A.L. de Kleijn, drs. ing. L.T.A. Slabbers en drs. J.W. Weijsters, allen ambtenaren werkzaam bij het ministerie van Verkeer en Waterstaat. 2.    Overwegingen 2.1.    Het in geding zijnde project voorziet - voor zover thans van belang - in de aanleg van de westelijke rijbaan van een gedeelte van de rijksweg 73, met een lengte van ruim 1,6 km, welke de verbinding vormt van het bestaande tracé van die weg ten noorden van Venlo met het ten zuiden daarvan te realiseren tracé van die weg. Deze rijbaan bestaat uit twee weghelften met elk twee rijstroken. Een procedure voor de aanleg van de oostelijke rijbaan ter plaatse van wegvak C2 zal eerst worden gestart nadat duidelijkheid is verkregen over de aanleg van rijksweg 74, gelet op voorziene verknopingen daarvan met die rijbaan. 2.2.    Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.3.    Vaststaat en niet in geschil is dat [appellant sub 2] woonachtig is op een afstand van ongeveer 900 meter van wegvak C2. Niet aannemelijk is dat hij door de aanleg van dat wegvak rechtstreeks wordt getroffen in zijn belangen. In hetgeen hij ter zitting hieromtrent heeft gesteld zijn geen aanknopingspunten te vinden voor een ander oordeel. Het gedeelte van de rijksweg 73 waarbij [appellant sub 2] woonachtig is, ligt op een afstand van ongeveer 150 meter van zijn woning en is reeds gerealiseerd. Zoals van de zijde van de Minister is gesteld en door [appellant sub 2] niet is weersproken, heeft de aanleg van wegvak C2 geen relevant effect op de verkeersintensiteit op bedoeld gedeelte van de rijksweg. Dit in aanmerking nemende kan [appellant sub 2] niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit tot verlening van vrijstelling. De rechtbank heeft het door hem ingestelde beroep gelet hierop ten onrechte ontvankelijk geacht. 2.4.    Vaststaat en niet in geschil is dat de aanleg van wegvak C2 in strijd is met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Buitengebied", "Verbindingsweg Tegelen", "De Drie Kronen" en "Uitbreidingsplan in hoofdzaken". Het college heeft voor de aanleg van wegvak C2 vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) van deze bestemmingsplannen verleend. 2.5.    Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Besluit) nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen in acht.    Ingevolge artikel 7, derde lid, onder b, van het Besluit kunnen bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen indien bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert. 2.6.    Het niet aanleggen van wegvak C2 heeft volgens het college tot gevolg dat het doorgaande verkeer afkomstig van de rijksweg A73 via het stedelijk gebied van Venlo aansluiting zal trachten te vinden op het vervolg van de rijksweg, hetgeen tot een overbelasting van de naar die rijksweg toe leidende wegen en andere lokale hoofd- en verbindingswegen zal leiden, en aldus een ernstige verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg heeft. 2.7.    Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zich op grond van de rapporten van TNO van september 2005, 25 augustus 2006 en 22 november 2006 op het standpunt heeft kunnen stellen dat het Besluit niet aan de verlening van vrijstelling voor het project in de weg staat omdat voldaan wordt aan de salderingsregeling van artikel 7, derde lid, onder b, van het Besluit. 2.8.    Uit de rapporten van TNO van september 2005, 25 augustus 2006 en 22 november 2006 blijkt dat binnen het rapportagegebied, dat een zone beslaat van 1 km van het beoogde wegvak C2, de grenswaarde van de uurgemiddelde concentratie stikstofdioxide zowel bij autonome ontwikkeling als na aanleg van wegvak C2 buiten het traject van de rijbaan niet wordt overschreden en dat de grenswaarde van de jaargemiddelde concentratie in beide situaties wordt overschreden in 2008 en 2010. Evenwel is bij aanleg van het wegvak C2 in 2008 sprake van een gebied ter grootte van 7 hectare, grotendeels gelegen boven het wegvak C2, waarin zich overschrijdingen voordoen terwijl bij een autonome ontwikkeling overschrijdingen plaatsvinden in een gebied ter grootte van 21,5 hectare. In 2010 bedraagt het gebied met overschrijdingen respectievelijk 2 en 13 hectaren en wordt bij de aanleg van het wegvak C2 nog slechts 1 adres geconfronteerd met een overschrijding van die grenswaarde terwijl dat aantal bij een autonome ontwikkeling 29 bedraagt. Ook blijft bij aanleg van wegvak C2 de toename van jaargemiddelde concentraties stikstofdioxideconcentraties boven de grenswaarde in die periode, behoudens boven dat wegvak, ver achter bij die in de autonome ontwikkeling.    Wat betreft zwevende deeltjes (PM10) blijkt uit genoemde rapporten dat de jaargemiddelde concentraties bij aanleg van wegvak C2 buiten dat wegvak in 2008 en 2010 niet worden overschreden. Bij een autonome ontwikkeling wordt die grenswaarde op percelen aan de Verbindingsweg Noord in 2008 en 2010 wel overschreden. De 24-uurgemiddelde concentratie wordt in het gehele onderzoeksgebied op dit moment reeds overschreden ten gevolge van de hoge achtergrondconcentratie. Bij aanleg van het wegvak C2 zal de 24-uurgemiddelde concentratie in 2008 ten opzichte van de autonome ontwikkeling toenemen in een gebied ter grootte van 50 hectare, oplopend tot 76 hectare in 2010. Daarentegen zullen bij aanleg van het wegvak C2 ten opzichte van de autonome ontwikkeling in 2008 de concentratie afnemen in 654 hectare en in 620 hectare in 2010. Ten slotte blijkt daaruit dat de maximale toename van concentraties ver achterblijft bij de afname daarvan. 2.9.    [appellant sub 1] heeft geen deskundigenrapport overgelegd waaruit blijkt dat de hiervoor weergegeven conclusies van de rapporten van TNO onjuist zijn en heeft die conclusies ook overigens niet betwist. [appellant sub 1] heeft zijn stelling dat de onderzoeken niet zorgvuldig zijn verricht omdat van een te laag aantal verkeersbewegingen is uitgegaan niet onderbouwd. Het college heeft door TNO een berekening laten uitvoeren op grond van hogere verkeersbewegingen op de Zuiderbrug bij aanleg van wegvak C2 en een lager aantal verkeersbewegingen op een aantal wegvakken bij een autonome ontwikkeling. De uitkomsten zijn neergelegd in het rapport van 22 november 2006. Deze berekening heeft niet geleid tot andere dan de hiervoor onder 2.8. weergegeven conclusies. Voor zover [appellant sub 1] met voormelde stelling het oog heeft op de in de als bijlagen bij het rapport van TNO van september 2005 opgenomen tabellen genoemde verkeersintensiteiten op wegvak C2 en de Zuiderbrug, is van de zijde van de Minister ter zitting genoegzaam toegelicht dat de daarin per weg(gedeelte) genoemde aantallen niet worden verklaard door verkeersaantallen per weggedeelte op te tellen of af te trekken nu het prognoses betreft die zijn berekend met behulp van het zogenoemde verkeersmodel NRM en betrekking hebben op alle wegen in het onderzoeksgebied in onderlinge samenhang bezien.    Evenmin bestaat grond voor de conclusie dat genoemde rapporten niet zorgvuldig zijn totstandgekomen omdat daarin is uitgegaan van rijsnelheden van 80 km per uur voor vrachtauto's en 90 km per uur voor personenauto's, terwijl voor wegvak C2 een snelheidsbeperking van 70 km per uur zal gelden. Van de zijde van de Minister is onweersproken gesteld dat thans voor een weg als de onderhavige nog geen emissiefactoren beschikbaar zijn uitgaande van 70 km per uur, terwijl voor dit wegtype bovendien emissie van stoffen bij die snelheid lager is dan bij snelheden waarvan bij de berekeningen is uitgegaan. Die uitleg sluit aan bij hetgeen ten aanzien van snelheidstypering wordt gesteld in de handleiding van TNO bij het rekenmodel CAR II, versie 5.1 van augustus 2006. Nu ook overigens niet aannemelijk is geworden dat de ter zitting gegeven toelichting onjuist is, valt niet in te zien dat in dit geval bij het luchtkwaliteitsonderzoek niet mocht worden uitgegaan van rijsnelheden van 80 en 90 km per uur. 2.10.    Het voorgaande in aanmerking genomen kan in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Besluit niet aan het verlenen van vrijstelling in de weg stond. 2.11.    Bij besluit van 16 maart 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg onder meer voor het perceel van [appellant sub 1] hogere geluidgrenswaarden vastgesteld. De rechtbank heeft in het door hem aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat die waarde zal worden overschreden na openstelling voor het wegverkeer van wegvak C2. 2.12.    Niet in geschil is dat het uitzicht vanaf de achterzijde van het perceel van [appellant sub 1] thans reeds wordt belemmerd door de Verbindingsweg Noord die ter plaatse verhoogd is aangelegd. Het college heeft zich, gelet op de zwaarwegende belangen die zijn gemoeid met de aanleg van wegvak C2, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor zover het uitzicht door de aanleg daarvan verder wordt aangetast dit niet aan het verlenen van vrijstelling in de weg staat. Het voorgaande geldt evenzeer voor de door [appellant sub 1] gestelde waardevermindering van zijn perceel en daarop gesitueerde woning. 2.13.    Slechts indien en voor zover op voorhand vast staat dat ten gevolge van vrijstelling schade aan de omgeving ontstaat kan dat aspect worden betrokken bij de in het kader van vrijstelling te maken belangenafweging. [appellant sub 1] heeft zijn stelling dat het gebruik van de weg na openstelling voor het wegverkeer leidt tot schade aan zijn opstallen niet nader onderbouwd. Gelet op de afstand van het wegvak tot de woning en de aanleg daarvan op een talud heeft het college zodanige schade terecht niet aannemelijk geacht en daarin geen aanleiding behoeven te zien om de verzochte vrijstelling te weigeren. 2.14.    Ten slotte ziet het betoog van [appellant sub 1] dat hij een gedeelte van zijn tuin zal dienen af te staan voor de aanleg van de oostelijke rijbaan van de rijksweg 73 dan wel de aanleg van de rijksweg 74, er aan voorbij dat de in geding zijnde vrijstelling slechts betrekking heeft op wegvak C2 welke, zo staat vast, niet is geprojecteerd op gronden in eigendom van [appellant sub 1]. 2.15.    Het hoger beroep van [appellant sub 2] is gegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep van [appellant sub 2] ontvankelijk is geacht. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, dat beroep niet-ontvankelijk verklaren. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd. 2.16.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De Afdeling ziet aanleiding te bepalen dat de Secretaris van de Raad van State het door [appellant sub 2] voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht terugbetaalt. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] gegrond; II.    vernietigt de uitspraak in de zaken nos. 06/837 en 06/894 t/m 06/897 van de rechtbank Roermond van 20 december 2006 voor zover daarbij het beroep van [appellant sub 2] ontvankelijk is geacht; III.    verklaart het door [appellant sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk; IV.    bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige V.    bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State het door [appellant sub 2] voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 211,00 (zegge: tweehonderdelf euro) terugbetaalt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Van Driel Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007 412.