Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2947

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200700844/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 12 april 2006 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam-Noord (hierna: de stadsdeelraad) het bestemmingsplan "Nieuwendam-Noord-Waterlandplein" vastgesteld.


Uitspraak

200700844/1. Datum uitspraak: 5 september 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "B.V. Automobielbedrijf "De IJdoorn" en "Roma Beheer Hilversum B.V.", respectievelijk gevestigd te Amsterdam en Hilversum, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 12 april 2006 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam-Noord (hierna: de stadsdeelraad) het bestemmingsplan "Nieuwendam-Noord-Waterlandplein" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 5 december 2006, no. 2006-64169, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 30 januari 2007, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 maart 2007. Bij brief van 21 mei 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Bij brief van 22 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel een reactie ingediend. Deze is aan de overige partijen toegezonden. Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de stadsdeelraad. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2007, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.J.M.A. Poppelaars, ambtenaar bij de provincie, is verschenen. Voorts is de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. E.A. Minderhoud en mr. J.J.R. Lautenbach, beiden advocaat te Amsterdam, en mr. M. Hop, gehoord. Appellanten hebben zich niet doen vertegenwoordigen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het plan strekt tot herontwikkeling van het gebied Nieuwendam-Noord-Waterlandplein. In het plan is het tankstation van appellanten aan de IJdoornlaan 265-267 en Beverwijksestraat 2 tot en met 8 niet langer als zodanig bestemd. Op de locatie van het tankstation is woningbouw gepland. Verweerder heeft goedkeuring aan het plan verleend. Appellanten richten zich in beroep tegen dit goedkeuringsbesluit. 2.2.    Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.3.    Appellanten betogen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover hun bedrijf daarin niet meer als zodanig is bestemd. Zij stellen daartoe dat bij de besluitvorming de belangrijke winkel- en buurtfunctie van het tankstation niet is onderkend en voorts niet duidelijk is hoe die functie en de andere belangen van appellanten zijn afgewogen tegen het door de stadsdeelraad gestelde belang van de realisering van de voorgenomen woningbouw. Appellanten zijn voorts van mening dat onvoldoende vaststaat dat de stadsdeelraad binnen de planperiode daadwerkelijk bereid en financieel in staat is om het tankstation te verplaatsen. Zij hebben daartoe onder meer aangevoerd dat de beoogde alternatieve locatie aan de Zuiderzeeweg te klein is om een volwaardig tankstation te realiseren en dat de stadsdeelraad tot dusver geweigerd heeft om die locatie exclusief voor hen te bestemmen. Hierdoor wordt de positie van het stadsdeel bij de onderhandelingen over (schadeloosstelling bij) de verplaatsing versterkt en onzekerheid gecreëerd over de vraag of het tankstation wel tijdig zal kunnen worden verplaatst, aldus appellanten. Zij hebben voorts aangevoerd dat onduidelijk is of, en zo ja hoe, in de exploitatieopzet van het plan rekening is gehouden met de schadeloosstelling die met verplaatsing van het tankstation gemoeid zal zijn. 2.4.      Blijkens de toelichting op het bestemmingsplan en de overige stukken vloeit het bestemmingsplan "Nieuwendam-Noord-Waterlandplein" voort uit het op 11 april 2001 door de stadsdeelraad vastgestelde Plan van Aanpak voor vernieuwing van het gebied. Met het Plan van Aanpak wordt beoogd te komen tot het verbeteren van de sociaal-economische positie van de bewoners van het gebied, het versterken van het voorzieningenniveau, het benutten van de economische potentie, het verbreden van het woningaanbod en het verbeteren van de kwaliteit van de woonomgeving. Het Plan van Aanpak voorziet daartoe voor de periode 2002 tot 2010 in de sloop van in totaal 1200 corporatiewoningen en de bouw van 1650 nieuwe woningen. Het gebied Waterlandplein is het eerste deelgebied waarvoor, op basis van een Stedenbouwkundig Programma van Eisen, een bestemmingsplan is vastgesteld. Om de genoemde doelstellingen te realiseren strekt het voorliggende bestemmingsplan tot de sloop van een groot deel van het bestaande winkelcentrum Waterlandplein en een deel van de daar gelegen woningen, ten behoeve van de realisering van een centrumgebied met vernieuwde winkels, woningen voor lagere en hogere inkomensgroepen, sociaal-maatschappelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van een betere bereikbaarheid en een sociaal veiliger inrichting. Het plan maakt op de huidige locatie van het tankstation nieuwe woningen mogelijk.    Aan het bestemmingsplan ligt voorts het beleid van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord ten grondslag om het aantal motorbrandstofverkooppunten in het stadsdeel te verminderen en te streven naar vestiging daarvan aan de rand van de woonbebouwing, zo dicht mogelijk bij de Ringweg de A10, zoals neergelegd in de nota "Motorbrandstofverkooppunten in stadsdeel Amsterdam-Noord", van februari 2002. 2.5.1.         De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder met het hiervoor weergegeven beleid niet heeft mogen instemmen. In dit licht bezien acht de Afdeling het niet onjuist dat verweerder heeft ingestemd met het laten vervallen van de voorheen op het perceel rustende bestemming. Daarbij neemt de Afdeling mede het volgende in aanmerking. 2.5.2.      Gelet op de doelstellingen van het bestemmingsplan, waarvan versterking van het aanbod van winkels en andere buurtvoorzieningen ter plaatse een belangrijk onderdeel vormt, is het niet aannemelijk dat de door appellanten gevreesde verschraling van die voorzieningen ten gevolge van verplaatsing van het tankstation zich zal voordoen.      Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat verweerder er om redenen van financiële of andere aard niet van heeft mogen uitgaan dat de herstructurering van het Waterlandplein en de daarmee samenhangende verplaatsing van het tankstation binnen de planperiode zal kunnen plaatsvinden. Uit de stukken blijkt dat in de exploitatieopzet van het bestemmingsplan rekening is gehouden met de kosten van verplaatsing van het tankstation, dat conform artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan en dat daarbij is vastgesteld dat het plan financieel haalbaar is. Daarbij is van belang dat de herinrichting van het Waterlandplein deels voor rekening en risico van de projectontwikkelaar en de woningbouwstichting zal plaatsvinden en dat voorts bijdragen ter dekking van eventuele tekorten zullen worden verstrekt door het Rijk en de gemeente Amsterdam. Met verweerder ziet de Afdeling in het feit dat niet bekend is hoe hoog de bijdrage van de gemeente is noch in hetgeen appellanten overigens hebben aangevoerd, aanleiding voor twijfel aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat de hoogte van een eventueel aan appellanten toekomende schadeloosstelling niet in deze procedure wordt bepaald.      Blijkens de stukken heeft het stadsdeelbestuur appellanten een vervangende vestigingslocatie voor het tankstation aan de Zuiderzeeweg in Amsterdam-Noord aangeboden. Vast staat dat die locatie reeds als zodanig is bestemd in het bestemmingsplan "Nieuwendam-Noord-Tankstation Zuiderweg", en dat dat plan thans - uitsluitend nog op een beroep van appellanten - bij de Afdeling ter toets staat. 2.5.3.      Gelet op het voorgaande kan niet worden volgehouden dat verweerder de belangen van appellanten onvoldoende heeft meegewogen. De enkele omstandigheid dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog geen overeenstemming ter zake was bereikt tussen het stadsdeelbestuur en appellanten kan niet tot het oordeel leiden dat hun belangen zwaarder dienen te wegen dan de belangen die zijn gediend met het plan. Daarbij overweegt de Afdeling dat de geschiktheid van de voor appellanten gereserveerde nieuwe locatie uitsluitend in volle omvang ter beoordeling staat in het kader van de procedure voor de totstandkoming van het bestemmingsplan "Nieuwendam-Noord-Tankstation Zuiderweg". Naar volgt uit hetgeen de Afdeling bij uitspraak van heden, no. 200701117/1, inzake dat bestemmingsplan heeft overwogen omtrent de nieuwe locatie, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder de aan appellanten aangeboden vervangende locatie in redelijkheid niet als een passende vestigingsmogelijkheid heeft kunnen aanmerken. 2.6.      De conclusie is dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is mitsdien ongegrond. 2.7.      Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. M. Oosting en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren    w.g. Zijlstra Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007 240