Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2951

Datum uitspraak2007-10-16
Datum gepubliceerd2007-10-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02243/06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gemachtigde raadsman ex art. 279 Sv. HR herhaalt de regels uit HR LJN AE9649. Het Hof kon met het oog op de aantekening mondeling vonnis oordelen dat de procedure bij de PR gold als een procedure op tegenspraak en dat derhalve het beroep te laat is ingesteld. Daaraan doet niet af dat van de laatste zitting bij de PR geen p-v is opgemaakt, nu met een “stempelvonnis” kon worden volstaan. Bij e.e.a. neemt de HR in aanmerking dat bij het hof niet is aangevoerd dat en waarom de inhoud van de aantekening mondeling vonnis is strijd is met de waarheid.


Conclusie anoniem

Nr. 02243/06 Mr. Bleichrodt Zitting 21 augustus 2007 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft de verdachte bij arrest van 2 maart 2006 niet-ontvankelijk verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep. 2. Mr. R.P. Zwarts, advocaat te Arnhem, heeft cassatie ingesteld. Mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, heeft een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie. 3.1 Het middel behelst de klacht dat het Hof verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep. 3.2 Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2006 is verdachte daar, bijgestaan door zijn raadsman, verschenen. Dit proces-verbaal houdt, voorzover hier van belang, voorts nog het volgende in: "De advocaat-generaal voert het woord en vordert dat verdachte niet ontvankelijk in het hoger beroep wordt verklaard omdat het hoger beroep te laat is ingesteld nu de raadsman in eerste aanleg, gezien het aantekening mondeling vonnis, uitdrukkelijk gemachtigd was door zijn cliënt. De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven: Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter ontbreekt. Ik kan zo niet zien of het beroep ontvankelijk is of niet. Er zijn ook geen aantekeningen van de griffier. Het hof heeft geconstateerd, dat zich bij het dossier altijd bevonden heeft een brief van de griffier van de rechtbank te Arnhem d.d. 26 september 2005, waarin wordt meegedeeld dat het vonnis in deze zaak op tegenspraak is gewezen. De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt: Ik begrijp er niets van. Ik kan niets toevoegen als ik niet begrijp wat er aan de hand is." 3.3 Het bestreden arrest houdt ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep de volgende overweging van het Hof in: "Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis d.d. 22 april 2002, daartegen hoger beroep instellen. Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn, te weten 12 september 2005, is ingesteld, dient verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard." 3.4 In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het Hof niet enkel op grond van de aantekening van het mondeling vonnis d.d. 22 april 2002 (of op grond van bovengenoemde brief van de Griffier van 26 september 2005) had mogen aannemen dat de uitspraak van de Politierechter op tegenspraak was gedaan nu op de - diezelfde dag gehouden - terechtzitting bij de Politierechter een uitdrukkelijk gemachtigde raadsman was verschenen, zoals dat op de eerdere bij de Politierechter gehouden zitting d.d. 29 maart 2002 het geval was. 3.5 De procesgang in eerste aanleg is als volgt geweest: (i) nadat de zaak op verzoek van de raadsman ter terechtzitting van de Politierechter van 14 december 2001 was aangehouden is deze weer aangebracht tegen de terechtzitting van 29 maart 2002; (ii) blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 maart 2002 is de verdachte niet verschenen; Het proces-verbaal vermeldt dat als raadsman aanwezig is mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, die "aangeeft bepaaldelijk te zijn gemachtigd waardoor het vonnis op tegenspraak kan worden gewezen". Omdat een van de opgeroepen getuigen niet was verschenen, is de zaak op verzoek van de raadsman aangehouden en wel tot de terechtzitting van 22 april 2002, met aanzegging aan de raadsman om zonder nadere oproeping op die terechtzitting aanwezig te zijn. Ook de verdachte is voor die terechtzitting opgeroepen, zij het niet in persoon. (iii) op 22 april 2002 heeft de Politierechter vonnis gewezen. (iv) van de terechtzitting van 22 april 2002 is geen proces-verbaal opgemaakt waarin het vonnis op de wijze als door de Minister van Justitie bepaald, is aangetekend (art. 378 Sr). Wel bevindt zich bij de stukken een door de Politierechter ondertekend stuk met het opschrift "aantekening mondeling vonnis" waarin de uitspraak van de Politierechter is vervat en dat na de weergave van de personalia van de verdachte vermeldt: "advocaat mr. E.Th. Hummels, uitdrukkelijk gemachtigd is verschenen" evenals de aanduiding "tegenspraak".(1) (v) de verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 12 september 2005 3.6 De Politierechter heeft het mondelinge vonnis aangetekend op de wijze als voorzien in art. 378a, eerste lid, Sv; het gaat hier dus om een zogenaamd stempelvonnis. Uit die bepaling volgt verder dat ingeval het blijft bij een stempelvonnis, het opmaken van het proces-verbaal van de terechtzitting achterwege blijft. Een van de gegevens die het stempelvonnis ingevolge het tweede lid van die bepaling moet vermelden is of de uitspraak bij verstek of op tegenspraak is gedaan. Dat is hier ook gebeurd. 3.7 Een stempelvonnis mocht de Politierechter opmaken indien zich geen van de in art. 378, tweede lid, Sv bedoelde gevallen voordeed.(2) Het hoger beroep is meer dan drie maanden na het vonnis van de Politierechter ingesteld, zodat art. 378, tweede lid onder c toepassing mist terwijl ook niet blijkt van een vordering of verzoek als bedoeld onder a) of b) van die bepaling. In een geval als dit kan niet aan de hand van een proces-verbaal worden nagegaan of, gelet op in het bijzonder het bepaalde art. 378, tweede lid onder d, Sv, een stempelvonnis mocht worden opgemaakt, omdat de zaak op tegenspraak is behandeld of geldt als een procedure op tegenspraak omdat een gemachtigde raadsman is opgetreden. Daarvoor zal men dus moeten afgaan op de door de Politierechter gewaarmerkte aantekening zelf, ook voor wat betreft de vraag of de ter terechtzitting aanwezige raadsman als uitdrukkelijk gemachtigde raadsman moest worden aangemerkt. Dat is inherent aan de wettelijke regeling. Voor zover het middel er dus over klaagt dat bij gebreke van een proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter van 22 april 2002 het Hof niet tot zijn oordeel kon komen, faalt het dus. 3.8 Ten aanzien van de in de toelichting op het middel gedane suggestie dat de raadsman op de terechtzitting van de Politierechter van 22 april 2002 (mogelijk) niet heeft verklaard dat hij ook toen uitdrukkelijk gemachtigd was en dat niet uitgesloten is dat de Griffier louter uit het feit dat dit wel het geval was op 29 maart 2002 heeft geconcludeerd dat dan ook zou gelden voor 22 april 2002, merk ik ten overvloede op: (i) dat daarop ter terechtzitting van het Hof geen beroep is gedaan en dat zulks niet voor het eerst in cassatie kan geschieden; (ii) dat, naar de Hoge Raad in zijn arrest van 9 december 2003, NJ 2004, 167 (rov. 3.8), heeft overwogen, wanneer op de eerste zitting een uitdrukkelijk gemachtigde raadsman is opgetreden (of een raadsman de toen aanwezige verdachte heeft bijgestaan) de rechter, ook zonder uitdrukkelijke verklaring van de raadsman dienaangaande, kan aannemen dat deze ook op de nadere terechtzitting door de verdachte is gemachtigd de verdediging te voeren. 3.9 Het oordeel van het Hof dat het hoger beroep tardief is ingesteld, nu dit niet binnen 14 dagen na de uitspraak is geschied, getuigt gelet op art. 408, eerste en derde lid onder a, Sv niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.(3) 4. Het middel faalt, en leent zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering. 5. Nu ik ambtshalve geen gronden voor cassatie heb aangetroffen, concludeer ik tot verwerping van het beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden 1 Vgl. in dit verband art. 279, tweede lid, Sv. 2 Dat de aantekening niet is gehecht aan het dubbel van de dagvaarding doet m.i. niet ter zake. Alle ingevolge het tweede lid van art. 378a Sv vereiste gegevens zijn vermeld. 3 HR NJ 2003, 390, rov. 3.3. HR NJ 2004,167.


Uitspraak

16 oktober 2007 Strafkamer nr. 02243/06 RR/ Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 2 maart 2006, nummer 21/004562-05, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 22 april 2004, waarbij de verdachte ter zake van "opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast" is veroordeeld tot een geldboete van driehonderd euro subsidiair zes dagen hechtenis. 2. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. 3. Beoordeling van het middel 3.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep. 3.2.1. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevinden zich: (i) een aantekening als bedoeld in art. 378a Sv van het mondeling vonnis van de Politierechter van 22 april 2002. Deze aantekening houdt - voor zover hier van belang - in: "advocaat Mr. E.Th. Hummels uitdrukkelijk gemachtigd, is verschenen tegenspraak"; (ii) een akte rechtsmiddel. Deze akte houdt in dat de verdachte op 12 september 2005 beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter van 22 april 2002; (iii) een brief van de Griffier van de Rechtbank aan de Griffier van het Hof van 26 september 2005. Deze brief houdt - voor zover hier van belang - in: "Hierbij doe ik u toekomen de processtukken met betrekking tot een vonnis van de politierechter van 22 april 2002 gewezen tegen de veroordeelde [verdachte]. Het betreft een vonnis op tegenspraak. Veroordeelde heeft op 12 september 2005 hoger beroep ingesteld. Aangezien veroordeelde drie maanden na het uitspreken van het vonnis hoger beroep heeft ingesteld is gelet op artikel 378 van het Wetboek van Strafvordering het proces-verbaal terechtzitting niet uitgewerkt." 3.2.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd: "Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter ontbreekt. Ik kan zo niet zien of het beroep ontvankelijk is of niet. Er zijn ook geen aantekeningen van de griffier." 3.2.3. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in: "Ontvankelijkheid van het beroep Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis d.d. 22 april 2002, daartegen hoger beroep instellen. Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn, te weten 12 september 2005, is ingesteld, dient verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard." 3.3. De regeling van art. 279 Sv komt daarop neer dat, wanneer een advocaat ter terechtzitting heeft verklaard dat hij door de aldaar niet verschenen verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd tot het voeren van de verdediging, en de rechter met een behandeling van de zaak buiten tegenwoordigheid van de verdachte heeft ingestemd, de raadsman alle hem bij de wet toegekende rechten en bevoegdheden kan uitoefenen, dus met inbegrip van de bevoegdheden bedoeld in art. 331, eerste lid, Sv. In deze gevallen geldt de behandeling van de zaak naar luid van het tweede lid van art. 279 Sv als een procedure op tegenspraak, hetgeen - naar uit de wetsgeschiedenis als bedoeling van de wetgever blijkt - meebrengt dat het instellen van een rechtsmiddel binnen veertien dagen na de einduitspraak dient te geschieden (vgl. HR 11 februari 2003, LJN AE9649, NJ 2003, 390, rov. 3.3). 3.4 Kennelijk heeft het Hof geoordeeld dat hier sprake is van zo een geval. Dat oordeel is in het licht van de hiervoor onder 3.2 vermelde stukken niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat het opmaken van een proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter van 22 april 2002, nu met een "stempelvonnis" kon worden volstaan, achterwege is gebleven. Het Hof kon onder die omstandigheid aan dat "stempelvonnis" ontlenen dat het op tegenspraak is gewezen omdat sprake was van een gemachtigde raadsman als bedoeld in art. 279 Sv. Bij een en ander neemt de Hoge Raad in aanmerking dat niet is gebleken dat door of namens de verdachte bij de behandeling van de zaak in hoger beroep is aangevoerd dat en waarom de hiervoor onder 3.2.1 weergegeven inhoud van de aldaar genoemde aantekening in strijd is met de waarheid. 3.5. Het middel faalt derhalve. 4. Slotsom Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 oktober 2007.