Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2982

Datum uitspraak2007-04-25
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/700001-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onrechtmatig verkregen bewijs-verweer. Door de raadsman is gewezen op het proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat de verdachte is aangehouden terzake van openbare dronkenschap, strafbaar gesteld bij artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht. Voor openbare dronkenschap is kennelijk, dat wil zeggen onmiddellijk zichtbaar, aanstootgevend gedrag vereist, aldus de raadsman. Nu de verdachte slechts roerloos op de grond naast zijn auto lag, was geen sprake van kennelijke dronkenschap, noch van aanstootgevend gedrag. De aanhouding van de verdachte en daarmee ook de insluitingsfouillering, was derhalve onrechtmatig en het bewijs dat hieruit is voortgekomen is onrechtmatig verkregen. De rechtbank verwerpt dit verweer.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/700001-07 Datum uitspraak: 25 april 2007 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2007 op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [Naam verdachte], geboren te [Geboorteplaats en datum verdachte], wonende te [Adres verdachte], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - HvB Overmaze, Willem Alexanderweg 21 te Maastricht. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 31 december 2006 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 31 gram, in elk geval hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op of omstreeks 31 december 2006 in de gemeente Heerlen (in een woning gelegen aan de [K.straat]), in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 996 tabletten, in elk geval hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 3,7 gram (in poedervorm/geklonterd), in elk geval hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 49 gram, in elk geval hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en/of amfetamine en/of cocaïne (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij op of omstreeks 31 december 2006 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk/model [X], kaliber [X] mm Luger), en/of munitie van categorie III, te weten ongeveer 10 kogelpatronen (kaliber [X]mm), voorhanden heeft gehad. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. hij op 31 december 2006 in de gemeente Heerlen opzettelijk aanwezig heeft gehad, 31 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op 31 december 2006 in de gemeente Heerlen in een woning opzettelijk aanwezig heeft gehad 996 tabletten van een materiaal bevattende MDMA en ongeveer 3,7 gram (geklonterd) van een materiaal bevattende amfetamine en ongeveer 49 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde MDMA en amfetamine en cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij op 31 december 2006 in de gemeente Heerlen een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk/model [X], kaliber [X] mm Luger), en munitie van categorie III, te weten ongeveer 10 kogelpatronen (kaliber [X]mm), voorhanden heeft gehad. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Bijzondere overweging Door de raadsman is gewezen op het proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat de verdachte is aangehouden terzake van openbare dronkenschap, strafbaar gesteld bij artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht. Voor openbare dronkenschap is kennelijk, dat wil zeggen onmiddellijk zichtbaar, aanstootgevend gedrag vereist, aldus de raadsman. Nu de verdachte slechts roerloos op de grond naast zijn auto lag, was geen sprake van kennelijke dronkenschap, noch van aanstootgevend gedrag. De aanhouding van de verdachte en daarmee ook de insluitingsfouillering, was derhalve onrechtmatig en het bewijs dat hieruit is voortgekomen is onrechtmatig verkregen. De rechtbank verwerpt dit verweer. In artikel 453 van het Wetboek van Strafvordering is strafbaar gesteld het zich in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg bevinden. Anders dan de raadsman meent strekt deze strafbaarstelling er niet alleen toe willekeurige voorbijgangers te beschermen tegen aanstootgevend gedrag, maar ook tegen hinderlijk, gevaarlijk of ergerlijk gedrag. Naar het oordeel van de rechtbank is het roerloos op de openbare weg liggen (naast het geopende portier van een auto) in ieder geval gevaarlijk en in bepaalde gevallen ook hinderlijk en ergerlijk gedrag. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen dat het roerloos naast de auto op e grond liggen het gevolg was van het door gebruik van alcohol verloren gegaan zijn van psychische en fysieke vermogens. Volgens de verbalisanten rook de verdachte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank, kon hij niet zelfstandig opstaan, kon hij niet zonder ondersteuning blijven staan en sprak hij onduidelijk en met dubbele tong. Naar het oordeel van de rechtbank was de dronkenschap van verdachte zo duidelijk zichtbaar dat deze aanstoot kon geven. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod; feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd; feit 3: - handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III; - handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte terzake van het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van eenentwintig maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de richtlijnen van de reclassering. De raadsman heeft terzake van het ten laste gelegde onder 1, 2 en 3 gepleit voor het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk gedeelte gelijk dient te zijn aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de richtlijnen van de reclassering. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving: - de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld: - de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Bijzondere overweging De raadsman van de verdachte heeft naar voren gebracht dat de verdachte in een eerdere strafzaak twee maanden langer in voorarrest heeft gezeten dan de uiteindelijke duur van de toen opgelegde gevangenisstraf. Hij heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de stafmaat in de onderhavige zaak hier rekening mee te houden. De rechtbank stelt voorop dat geen wettelijke verplichting bestaat bij strafoplegging in de onderhavige zaak de termijn in mindering te brengen die de verdachte heeft doorgebracht in verzekering, dan wel in voorlopige hechtenis terzake van een reeds afgedane, andere strafzaak. Nu bovendien niet is gesteld, noch gebleken dat de verdachte deze eerdere verzekering/voorlopige hechtenis heeft ondergaan voor een feit waarvoor geen voorlopige hechtenis was toegestaan, ziet de rechtbank ook overigens geen aanleiding bij de onderhavige straftoemeting rekening te houden met het verzoek van de raadsman. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZESTIEN maanden; - beveelt, dat van de opgelegde straf een deel, groot VIER maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd; - stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen overeenkomstig de door de Reclassering Nederland, Regio Limburg, Unit Maastricht, gevestigd te 6224 LA Maastricht, Heerderweg 25, te stellen richtlijnen zolang deze reclasseringsinstelling zulks gedurende de proeftijd nodig oordeelt; - geeft opdracht aan genoemde instelling aan de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarde hulp en steun te verlenen; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 25 april 2007, zijnde mr. I.P. de Groot buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.