Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB2984

Datum uitspraak2007-04-25
Datum gepubliceerd2007-09-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/630103-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte vrijgesproken van het - kort gezegd - tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 305 gram cocaïne. De rechtbank overweegt dienaangaande, dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte het bewuste postpakket, inhoudende cocaïne, heeft verstuurd. Het enkele feit dat op het pakket als afzender staat vermeld “E. Eckmeyer” is hiertoe immers onvoldoende. Uit het dossier blijkt niet dat een etiket met deze naam door een medewerker van het postkantoor op het pakje is geplakt. Een document waaruit blijkt dat een medewerker van het postkantoor het paspoortnummer van verdachte heeft genoteerd als zijnde het paspoortnummer van degene die het bewuste pakje ter verzending heeft aangeboden, bevindt zich niet bij de stukken.


Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT Sector Strafrecht Parketnummer: 03/630103-05 Datum uitspraak: 25 april 2007 Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2007 bij verstek gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [Naam verdachte], geboren te [Geboorteplaats en datum verdachte], wonende te [Adres verdachte]. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 15 april 2004 te Aruba, in elk geval op de Nederlandse Antillen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 305 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk (een) postpakket(ten) die voornoemde cocaïne bevatte(n) naar Nederland verzonden; 2. hij op of omstreeks 19 april 2005 in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 50,5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. De vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt dienaangaande, dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte het bewuste postpakket, inhoudende cocaïne, heeft verstuurd. Het enkele feit dat op het pakket als afzender staat vermeld “[Naam verdachte]” is hiertoe immers onvoldoende. Uit het dossier blijkt niet dat een etiket met deze naam door een medewerker van het postkantoor op het pakje is geplakt. Een document waaruit blijkt dat een medewerker van het postkantoor het paspoortnummer van verdachte heeft genoteerd als zijnde het paspoortnummer van degene die het bewuste pakje ter verzending heeft aangeboden, bevindt zich niet bij de stukken. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 19 april 2005 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 50,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I. De bewijsmiddelen De beslissing van de rechtbank, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen en de redengevende feiten en omstandigheden is geschied door middel van opname van de navolgende schriftelijke bescheiden: A. Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [Naam opsporingsambtenaar 1] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 154 t/m 156 van de doornummering, inhoudende, voorzover tot het bewijs gebezigd, het navolgende relaas: Op 19 april 2005 ben ik verbalisant, [Naam opsporingsambtenaar 1], binnengetreden in de woning gelegen aan de [Straatnaam woning], zulks ter aanhouding van [B.], geboren te [Geboorteplaats en datum B.] wonende aan de [Straatnaam woning], en inbeslagneming. In de woning werd aangetroffen en in beslag genomen: In de slaapkamer, gelegen op de tweede verdieping, aan de rechterzijde van de woning, alwaar [Naam verdachte] in een eenpersoons bed werd aangetroffen. Onder het matras van het bed, een doorzichtig plastic zakje inhoudende een op cocaïne gelijkende stof, beige van kleur, in brokvorm (zogenaamde vingertjes) met een gewicht van 50,5 gram bruto. Bij een gehouden ODV kleur reactietest, bleek dat de hoeveelheid van 50,5 gram bruto op cocaïne gelijkende stof, positief reageerde op de aanwezigheid van cocaïne. Naar aanleiding van vorenstaande werd aangehouden: [Naam verdachte], geboren te [Geboorteplaats en datum verdachte], wonende aan de [Straatnaam woning]. B. Het geschrift, als weergegeven op de pagina's 164 tot en met 166 van de doornummering, inhoudende, voorzover tot het bewijs gebezigd en zakelijk weergegeven, het navolgende: Aanvraag onderzoek Nederlands Forensisch Instituut. Verdachte: [Naam verdachte], [Straatnaam woning] Ref.nr.: 2005037045-17 A NFI code: 284.873 zijnde monster uit een partij van 50,5 gram bruto op cocaïne gelijkende stof. C. Het verslag van de deskundige Drs. H.T.C. van der Laan, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut te ‘s-Gravenhage, nr. 2005.04.26.005/Aanvraag 1, d.d. 2 mei 2005, als weergegeven op de pagina's 204 tot en met 205 van de doornummering, inhoudende, voorzover tot het bewijs gebezigd en zakelijk weergegeven het navolgende: Kenmerk: 2005037045-17A Verdachte: [Naam verdachte] Contactpersoon: [Naam opsporingsambtenaar 1] Onderzoeksmateriaal en conclusie NFI 284.873, monster crèmekleurig poeder en brokjes, bevat cocaïne. D. Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaren [Naam opsporingsambtenaar 2] en [Naam opsporingsambtenaar 3] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 187 tot en met 192 van de doornummering, inhoudende, voorzover tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 19 april 2005 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de verdachte [Naam verdachte] afgelegde verklaring: De vrouw van [C.] heeft mij de cocaïne gegeven om die te bewaren. De vrouw van [C.] heeft me verteld dat het 50 gram was. Vraag verbalisant: Waar lag de cocaïne op het moment dat de vrouw van [C.] het aan u gaf? Antwoord verdachte: In de keuken, in het laatste kastje, rechts boven. Vraag verbalisant: Waar hebt u de cocaïne bewaard? Antwoord verdachte: Onder het matras van mijn bed. E. Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaar [Naam opsporingsambtenaar 4] opgemaakte proces-verbaal, als weergegeven op de pagina's 170 tot en met 173 van de doornummering, inhoudende, voorzover tot het bewijs gebezigd, de navolgende op 20 april 2005 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaar door de verdachte [B.] afgelegde verklaring: Vraag verbalisant: In de woning [Straatnaam woning] is ongeveer 50 gram cocaïne aangetroffen, van wie is deze cocaïne? Antwoord verdachte: Ik kan u verklaren dat de 50 gram cocaïne van mij is. De 50 gram cocaïne lag normaal gesproken in het keukenkastje. [Naam verdachte] heeft de cocaïne denk ik gepakt. De aanvulling op gezien en akkoord bevonden. mr. M.E. Kramer De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op een strafbaar feit en moet worden gekwalificeerd als volgt: feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf en maatregel De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte terzake van het ten laste gelegde onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek conform het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de rechtbank in verband met de op te leggen straf het volgende. De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving; - de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De rechtbank heeft bij de straftoemeting tevens rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak en de omstandigheid dat de verdachte voor soortgelijke feiten nog niet eerder is veroordeeld. Het in de beslissing als zodanig onder nummer 4 te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp is met betrekking tot welke het onder 2 bewezen verklaarde is begaan. Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken. Ten aanzien van de overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, in de beslissing als zodanig vermeld onder de nummers 1, 2 en 3, zal de rechtbank teruggave aan de rechthebbende, te weten verdachte, gelasten. De toepasselijke wettelijke bepalingen De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is; - veroordeelt de verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van DRIE maanden; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - verklaart onttrokken aan het verkeer het volgende inbeslaggenomen, te weten: nr. 4: 50,50 gram cocaïne; - gelast de teruggave aan verdachte voornoemd van het inbeslaggenomene, te weten: nr. 1: een geldbedrag van in totaal € 270,00; nr. 2: een brief met namen, adressen en telefoonnummers; nr. 3: een creditcard van [Naam Bank] tnv [Naam verdachte]. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.E. Kramer, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 25 april 2007, zijnde mr. I.P. de Groot buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.