Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3029

Datum uitspraak2007-08-30
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 970/04 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht en tot het juiste bedrag de onderhavige (navorderings)aanslagen heeft opgelegd en, voor zover deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of terecht en tot het juiste bedrag verhogingen c.q.boetes zijn opgelegd. Meer specifiek bestaat het geschil uit de volgende deelvragen: - Wat is de waarde van de voorraad per 31 december van elk jaar tot en met het jaar 1997? - In welke mate kunnen de zakelijke kilometers gereden met een privé auto in aftrek worden gebracht, tegen welk tarief en hoeveel kilometers? - Is over het jaar 1997 terecht een desinvesteringsbijtelling in aanmerking genomen? - Heeft belanghebbende recht op zelfstandigenaftrek in de jaren 1998 en 1999? - Kan er in het de jaren 1998 en 1999 aan de FOR worden gedoteerd? - Bestaat er in de jaren 1998 en 1999 recht op investeringsaftrek?


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Kenmerk: 04/970, 04/1108, 04/1109, 04/1110, 04/1111 30 augustus 2007 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, kantoor Groningen (hierna: de inspecteur). 1. Ontstaan en loop van het geding. 1.1. Van belanghebbende is ter griffie op 1 november 2004 een beroepschrift ingekomen, ingediend door A (B B.V. te L) als gemachtigde (hierna: gemachtigde). Bij brief van 18 februari 2005 is dit beroepschrift aangevuld. Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 september 2004 tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. 1.2. Het onder 1.1. genoemde beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur, vermindering van het belastbaar inkomen met fl 176.261 en vernietiging van het kwijtscheldingsbesluit inzake de verhoging. 1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend waarin hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep inzake de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996 en tot ongegrondverklaring van het beroep tegen het kwijtscheldingsbesluit inzake de verhoging. 1.4. Van belanghebbende is ter griffie op 8 december 2004 een beroepschrift ingekomen, ingediend door gemachtigde. Bij brief van 28 februari 2005 is dit beroepschrift aangevuld. Het beroep is gericht tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 oktober 2004 tegen de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. 1.5. Het onder 1.4 genoemde beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur, vermindering van het belastbaar inkomen met fl 80.427 en vernietiging van het kwijtscheldingsbesluit inzake de verhoging. 1.6. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend waarin hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep inzake de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 en tot ongegrondverklaring van het beroep tegen het kwijtscheldingsbesluit inzake de verhoging. De inspecteur verzoekt in geval het Hof belanghebbende voor het jaar 1997 geheel of gedeeltelijk in het gelijk stelt, bij nadere vaststelling van het inkomen, fl. 4.937,- te compenseren. 1.7. Van belanghebbende is ter griffie op 8 december 2004 een beroepschrift ingekomen, ingediend door gemachtigde. Bij brief van 28 februari 2005 is dit beroepschrift aangevuld. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 29 oktober 2004 tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. 1.8. Het onder 1.7 genoemde beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur, vermindering van het belastbaar inkomen met fl 47.249 en vernietiging van de bij de aanslag opgenomen boetebeschikking. 1.9. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend waarin hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep inzake de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998 en tot ongegrondverklaring van het beroep inzake de boetebeschikking. 1.10. Van belanghebbende is ter griffie op 8 december 2004 een beroepschrift ingekomen, ingediend door gemachtigde. Bij brief van 28 februari 2005 is dit beroepschrift aangevuld. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 29 oktober 2004 tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. 1.11. Het onder 1.10 genoemde beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot verlaging van het belastbaar inkomen voor toepassing van de dotatie aan de fiscale oudedagsreserve met fl 59.192. 1.12. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend waarin hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep inzake de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1999. 1.13. Van belanghebbende is ter griffie op 8 december 2004 een beroepschrift ingekomen, ingediend door gemachtigde. Bij brief van 1 maart 2005 is dit beroepschrift aangevuld. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 29 oktober 2004 tegen de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen voor het jaar 1999. 1.14. Het beroep onder 1.13 strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en verlaging van de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen tot nihil. 1.15. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend waarin hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep tegen de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen voor het jaar 1999. 1.16. De mondelinge behandeling van vorenvermelde beroepen heeft gelijktijdig plaatsgevonden ter zitting van 12 februari 2007. Aldaar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende de gemachtigde en namens de inspecteur C. Zowel gemachtigde als de inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd. 1.17. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. 1.18. Het Hof heeft in de onderhavige zaken mondeling uitspraak gedaan op 26 februari 2007 welke in één proces-verbaal zijn vervat, dat op 12 maart 2007 aan partijen is toegezonden. Bij brief van 14 mei 2007 heeft de griffier van de Hoge Raad de griffier medegedeeld dat tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie is ingesteld en dat de Hoge Raad de mondelinge uitspraak gaarne ziet vervangen door een schriftelijke uitspraak. 2. De feiten 2.1. Belanghebbende dreef een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit reparatie van plezierjachten en binnenschepen, revisie van scheepsmotoren, groothandel in scheepsmotoren e.d. en export van diverse soorten machines en constructiewerkzaamheden. 2.2. Belanghebbende heeft een deel van zijn onderneming ingebracht in een besloten vennootschap. Daartoe heeft belanghebbende een voorovereenkomst opgesteld welke op 31 december 1997 is geregistreerd. Op 21 december 1999 is deze voorovereenkomst verlengd tot 1 januari 2001. In deze voorovereenkomst is voor zover hier van belang, het volgende opgenomen: “(…) dat de ondergetekenden de bedrijfsuitoefening van gemelde onderneming wensen voort te zetten in de vorm van een besloten vennootschap. (…) 1. Partijen verbinden zich over en weer een besloten vennootschap op te richten; (…) welke besloten vennootschap de bedrijfsuitoefening van de onderneming van eerste ondergetekende (Hof: belanghebbende) zal voortzetten. (…) 2. (…) De inbreng en overdracht zullen eventueel geschieden overeenkomstig een per 1 januari 1998 op te maken openingsbalans waarop de in te brengen en over te dragen activa en passiva naar verkoopwaarden zullen voorkomen; (…) 7. de bedrijfsactiviteiten van de onderneming van de eerste ondergetekende worden geacht bedrijfsresultaten te zijn van de op te richten besloten vennootschap vanaf 1 januari 1998; (…)” De BV waarin de onderneming is ingebracht, genaamd D B.V. (hierna: de BV), is op 14 december 2000 opgericht. 2.3. In 2001 is door de Belastingdienst bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Een concept van het verslag van dat onderzoek inclusief boetekennisgeving is op 26 april 2001 aan de belanghebbende en zijn gemachtigde verzonden. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek zij n de in geding zijnde (navorderings)aanslagen vastgesteld. 2.4. In verband met de overdracht van een gedeelte van de onderneming per 1 januari 1998 aan de BV, heeft belanghebbende de voorraad van de onderneming per die datum geherwaardeerd en heeft hij de waarde van de voorraad na herwaardering gesteld op fl. 224.500,-. De boekwaarde van de voorraad op 1 januari 1998 bedroeg fl. 12.000,-. De waarde in het economische verkeer van de voorraad bedroeg op 1 januari 1998 fl. 224.500,-. Een voorraadlijst per 31 december 1997 of per 1 januari 1998 is niet voorhanden. 2.5. Belanghebbende had in de jaren 1996 tot en met 1999 in privé de beschikking over een auto, die hij ook voor zakelijke doeleinden aanwendde. Belanghebbende heeft in de aangiften over de jaren 1996 tot en met 1999 autokosten ten laste van de winst gebracht in verband met dat zakelijk gebruik. Ten aanzien van de zakelijke ritten is geen kilometeradministratie bijgehouden. De door belanghebbende in aanmerking genomen prijs per kilometer is gebaseerd op een kilometerprijs volgens de ANWB, onder aftrek van een bedrag aan BTW. Tot het bedrijfsvermogen behoorde een bestelauto en tevens vanaf juli 1998 een Nissan Patrol. De Nissan Patrol is in januari 1999 vervangen door een Landrover. 2.6. Bij de inbreng van de onderneming per 1 januari 1998 in de BV bleven de roerende en onroerende zaken, waaronder een loods, achter bij belanghebbende. Deze bedrijfsmiddelen werden verhuurd aan de BV. In de jaren 1996 en 1997 is 21% investeringsaftrek voor de genoemde loods geclaimd over bedragen van respectievelijk fl. 82.791 en fl. 27.786,-. In de aangifte 1998 wordt fl. 14.899 en in de aangifte 1999 wordt fl. 26.877,- aan investeringsaftrek voor aangeschafte bedrijfsmiddelen geclaimd. In de aangiften 1998 en 1999 zijn bedragen van respectievelijk fl. 10.750.- en fl. 11.815,- aan zelfstandigenaftrek in aanmerking genomen. 2.7. De stand van de fiscale oudedagsreserve (hierna: FOR) per ultimo 1997 bedraagt fl. 30.245,-. In de aangifte 1998 is verzocht om een dotatie aan de FOR ten bedrage van fl. 1.110,- en in de aangifte 1999 is niet verzocht om een dotatie aan de FOR. 2.8. In de uitspraak op het bezwaarschrift voor het jaar 1997 heeft de inspecteur een bedrag aan negatief loon van fl. 5.361,- in aanmerking genomen. 2.9. In het verweerschrift van de inspecteur van 27 april 2005 is de opbouw van het belastbaar inkomen naar aanleiding van het boekenonderzoek als volgt weergegeven: “2. Opleggen van de aanslagen en bezwaar 2.1. Vaststelling aanslagen IB 1996 1997 1998 1999 Vastgesteld inkomen voor aftrek FOR 4.264 33.692 Aangegeven inkomen voor aftrek FOR 4.734 7.498 Correcties bij boekenonderzoek Hogere eindvoorraad 165.800 37.200 Minder autokosten 9.025 18.711 20.500 20.500 Investeringsaftrek 21.777 14.899 26.877 Buitengewone lasten 1.555 1.109 Minder rente -2.241 -2.563 Rentevrijstelling lager 1.000 1.000 Zelfstandigenaftrek 10.750 11.815 Gecorrigeerd stipinkomen 179.089 111.380 51.197 66.236 FOR dotatie 11.375 Vastgesteld belastbaar inkomen 179.089 100.005 52.197 66.219 (Vergrijp)boete (na kwijtschelding) 2.331 4.295 3.726 4.396 (…) 2.2 Vaststelling van de Waz aanslag 1999 Aangegeven winst 9.860 Winstcorrecties bij controle Minder autokosten 20.500 Investeringsaftrek 26.877 Gecorrigeerd premie inkomen WAZ 57.237 Franchise 29.000 Heffingsgrondslag WAZ 28.237 2.3 Bezwaarfase inkomstenbelasting 1996 1997 1998 1999 Vastgesteld belastbaar inkomen 179.089 100.005 52.197 66.219 Correcties n.a.v. bezwaar Negatief loon -9.351 -5.361 5.361* -491 Correctie rente/ rentevrijstelling -12 Teruggenomen correctie autokosten 20.500 Na bezwaar vastgesteld belastbaar inkomen 175.138 94.644 46.824 45.228 Bijzonder tarief 45% over 130.000 (Vergrijp)boete (na kwijtschelding) 846 2.131 1.863 nihil Vergrijpboeten 25% over correctie van 9.025 18.711 20.500 *In de uitspraken op bezwaarschriften zijn de inkomens/ boetes vastgesteld zoals vorenstaand genoemd. 2.4 Bezwaarfase WAZ 1999 In de uitspraak op het bezwaarschrift is de heffingsgrondslag WAZ verminderd met een winstcorrectie van f 20.500 en is de heffingsgrondslag nader vastgesteld op f 7.737.” 3. Het geschil In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht en tot het juiste bedrag de onderhavige (navorderings)aanslagen heeft opgelegd en, voor zover deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of terecht en tot het juiste bedrag verhogingen c.q.boetes zijn opgelegd. Meer specifiek bestaat het geschil uit de volgende deelvragen: - Wat is de waarde van de voorraad per 31 december van elk jaar tot en met het jaar 1997? - In welke mate kunnen de zakelijke kilometers gereden met een privé auto in aftrek worden gebracht, tegen welk tarief en hoeveel kilometers? - Is over het jaar 1997 terecht een desinvesteringsbijtelling in aanmerking genomen? - Heeft belanghebbende recht op zelfstandigenaftrek in de jaren 1998 en 1999? - Kan er in het de jaren 1998 en 1999 aan de FOR worden gedoteerd? - Bestaat er in de jaren 1998 en 1999 recht op investeringsaftrek? Het onder 2.8 bedoelde negatieve loon over 1997 bedroeg volgens de inspecteur slechts fl. 424,-. Hij verzoekt in geval het Hof belanghebbende voor het jaar 1997 geheel of gedeeltelijk in het gelijk stelt, bij de nadere vaststelling van het inkomen fl. 4.937,- te compenseren. 4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding en het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van het verhandelde op de zitting van 12 februari 2007. 5. De overwegingen omtrent het geschil Voorraad 5.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de herwaardering van de voorraad het gevolg is van overdracht van (een gedeelte van) de onderneming. Het verschil tussen de boekwaarde van de voorraad en de waarde in het economische verkeer van de voorraad wordt volgens belanghebbende veroorzaakt doordat in verband met de bedrijfsvoering vaak goederen om niet of tegen een zeer lage vergoeding worden verkregen. Zo komt het voor dat bij inkoop van goederen in plaats van bijvoorbeeld korting, gratis goederen worden verstrekt. Een groot gedeelte van de inkoop heeft volgens belanghebbende derhalve een inkoopwaarde van nihil. Belanghebbende stelt bovendien dat een eerdere controle niet leidde tot een opmerking over de voorraad en beroept hij zich daarbij op het vereiste van een bestendige gedragslijn. 5.2. De inspecteur stelt dat de lage voorraadwaardering veroorzaakt door het inkopen van goederen voor nihil niet aannemelijk is, aangezien in de administratie van belanghebbende geen verband kan worden gelegd tussen de inkopen en de voorraad, en dat van de in de jaarstukken per 31 december van elk jaar opgenomen voorraad geen verdere specificaties kunnen worden overlegd. Hij is van mening dat de hogere waardering een gevolg is van te lage in het verleden, waardoor de inkoopwaarde van de geleverde goederen werd verhoogd. Het is volgens de inspecteur niet logisch dat met name gratis geleverde accessoires niet zouden zijn verkocht en als voorraad blijven liggen. De inspecteur stelt dat de voorraden op de balansen tot en met december 1999 voor een te laag bedrag zijn opgenomen en dat dientengevolge de inkoopwaarde van de geleverde goederen jaarlijks tot een te hoog bedrag in de verlies- en winstrekening is opgenomen. Een voorraad van fl. 215.000,- per 31 december 1997 acht de inspecteur redelijk. 5.3. Belanghebbende is niet ingegaan op het voorstel van de controlerende ambtenaren om voor de jaren vóór 1996 de voorraad aan te passen onder het opleggen van navorderingsaanslagen. De inspecteur heeft vervolgens op grond van de foutenleer de aangegeven inkoopwaarde 1996 door verhoging van de voorraad per het einde van dat jaar verlaagd met fl. 165.800,- en de winst met dit bedrag gecorrigeerd. De inspecteur heeft op dezelfde wijze de inkoopwaarde voor 1997 verlaagd met fl. 37.200,- en de winst in dat jaar met dit bedrag verhoogd. Omdat de inspecteur niet uitgesloten acht dat een deel van de correctie betrekking heeft op de jaren voor 1996 is in de bezwaarfase voor het jaar 1996 het bijzondere tarief van 45% toegepast over fl. 130.000,-. 5.4. Belanghebbende beroept zich op de in het verleden bij een vorige controle door de belastingdienst geaccepteerde wijze van voorraadwaardering. Naar ’s Hof oordeel faalt dit beroep Afgezien van het geval dat een gedragslijn berust op een toezegging waarvan de belastingplichtige mocht menen dat zij ook voor het onderhavige jaar zou gelden – welke in casu is gesteld noch gebleken - is voor in rechte te beschermen vertrouwen meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van - in onderlinge samenhang te beoordelen - omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt welke een beroep op in rechte te beschermen vertrouwen rechtvaardigen. 5.5. Het Hof acht door belanghebbende voldoende aannemelijk gemaakt dat de oorzaak van de lagere fiscale voorraadwaardering ten opzichte van die per 1 januari 1998 voor een gedeelte is gelegen in de wijze van verkrijging van de desbetreffende goederen. Het Hof acht evenwel niet voldoende aannemelijk gemaakt dat het gehele verschil in waardering hieraan kan worden toegerekend. Het Hof zal daarom de winstcorrectie over 1996 in goede justitie stellen op 75% van fl. 165.800 = fl. 124.350 en voor 1997 op 75% van fl. 37.200 = fl. 27.900. Omdat het Hof met de inspecteur aannemelijk acht dat een gedeelte van de correctie betrekking heeft op eerdere jaren wordt ten aanzien van een bedrag van fl. 97.500 het bijzondere tarief van 45% toegepast. Autokosten 5.6. De door belanghebbende gestelde autokosten zijn gebaseerd op een ANWB kilometerprijs. Voor zakelijke doeleinden is volgens belanghebbende, schattenderwijs, bij gebreke aan een kilometeradministratie, in de jaren 1996 tot en met 1999 respectievelijk 8000, 15.175, 12.500, en 12.500 kilometer gereden met de tot zijn privé-vermogen behorende auto’s. Belanghebbende doet met betrekking tot het hanteren van de ANWB kilometerprijs, een beroep op het gelijkheidsbeginsel en stelt dat bij andere belastingplichtigen de ANWB kilometerprijs door de belastingdienst is geaccepteerd. Belanghebbende stelt voorts dat de door hem in aanmerking genomen kosten, met name gelet op de door hem gemaakte ritten naar België, redelijk zijn. 5.7. De inspecteur acht een aantal zakelijke kilometers van niet meer dan 2.500 per jaar over de periode 1996 tot en met 1999 aannemelijk. De daarmee gemoeide kosten zijn aftrekbaar zijn tegen het forfaitaire tarief van fl. 0,60 per kilometer. De correctie over 1999 heeft de inspecteur om pragmatische redenen teruggenomen. 5.8. Het Hof is te dezer zake van oordeel dat belanghebbende niet geslaagd is in de op hem rustende bewijslast dat hij per jaar meer dan 2.500 kilometer met zijn privé-auto zakelijk heeft gereden. Op grond van artikel 8b, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) is de aftrek beperkt tot fl. 0,60 per kilometer. Het door de belanghebbende aangedragen argument dat de door hem gehanteerde kostenberekening bij andere belastingplichtigen is geaccepteerd vat het Hof op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Het beroep van belanghebbende kan alleen dan slagen als komt vast te staan dat de inspecteur in vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege heeft gelaten door de kosten vast te stellen overeenkomstig de door de belanghebbende gestelde berekeningswijze en deze vaststelling berust op door de inspecteur gevoerd beleid of op een oogmerk van begunstiging, dan wel heeft plaatsgevonden in de meerderheid van vergelijkbare gevallen. Dit is niet gesteld noch gebleken. Belanghebbende heeft dit beroep op geen enkele wijze onderbouwd behoudens een verwijzing naar een zaak welke dateert van vóór 1990, vanaf welk jaar de forfaitaire prijs per kilometer geldt. Het Hof acht gelet op het vorenoverwogene het beroep van belanghebbende voor zover betrekking hebbend op de autokosten ongegrond. Ondernemerschap 5.9. Belanghebbende stelt dat hij naast de onderneming, die zou worden ingebracht in de BV, vanaf 1 januari 1998 feitelijk voor eigen rekening een onderneming is blijven drijven. Belanghebbende stelt vervolgens dat hij in verband daarmee in de jaren 1998 en 1999 meer dan 1225 uren per jaar werkzaamheden voor deze onderneming verrichtte en op grond hiervan recht heeft op zelfstandigenaftrek voor die jaren. Tevens zou hij recht hebben op een dotatie aan de FOR en recht op investeringsaftrek. 5.10. De inspecteur stelt primair dat na overdracht van (een gedeelte van) de onderneming aan de BV geen sprake meer is van een feitelijk voor eigen rekening gedreven onderneming, en subsidiair dat niet wordt voldaan aan het urencriterium. Als gevolg hiervan zou geen zelfstandigenaftrek in aanmerking kunnen worden genomen. 5.11. Ten aanzien van de dotatie aan de FOR in 1999 stelt de inspecteur primair dat belanghebbende niet-ontvankelijk is en subsidiair dat geen sprake is van een feitelijk voor eigen rekening gedreven onderneming en dat niet aan het urencriterium wordt voldaan. 5.12. De inspecteur stelt dat in verband met de investeringsaftrek die in 1996 en 1997 is geclaimd en de inbreng van de desbetreffende goederen in de BV, in 1997 een desinvesteringsbijtelling moet volgen. Op grond van artikel 11a van de Wet IB 1964 moet bij vervreemding binnen vijf jaar van bedrijfsmiddelen waarvoor investeringaftrek is geclaimd een desinvesteringsbijtelling plaatsvinden, in geval het betreffende bedrijfsmiddel wordt vervreemd. Op grond van artikel 11a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet IB 1964 wordt met het vervreemden gelijk gesteld het wijzigen van de bestemming van een goed zodanig dat dit komt te voldoen aan de omschrijving van artikel 11, zesde lid, van de Wet IB 1964. Op grond van artikel 11, zesde lid, onderdeel a, van de Wet IB 1964 zijn van investeringsaftrek uitgesloten bedrijfsmiddelen welke zijn bestemd om (direct of indirect) hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan derden. Aangezien de bedrijfsmiddelen worden verhuurd als bedoeld in laatstgenoemd artikel dient volgens de inspecteur een desinvesteringsbijtelling te volgen. De inspecteur stelt dat de bedrijfsmiddelen waarvoor de belanghebbende in 1998 en 1999 investeringen heeft gedaan, hoofdzakelijk aan derden ter beschikking worden gesteld en op grond hiervan niet in aanmerking komen voor investeringsaftrek. 5.13. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanaf 1 januari 1998 naast het verrichten van werkzaamheden voor de in de BV in te brengen onderneming en de enkele terbeschikkingstelling van enige roerende en onroerende zaken aan die onderneming voor eigen rekening een onderneming heeft gedreven. Het Hof acht in dit verband mede van belang dat belanghebbende desgevraagd niet heeft kunnen aangeven welke werkzaamheden zijn verricht en welk resultaat is behaald is met die onderneming en dat het door belanghebbende gestelde geheel in tegenspraak is met de gesloten voorovereenkomst. Gelet op het vorenoverwogene bestaat geen recht op zelfstandigenaftrek en is op grond van artikel 44e, eerste lid Wet IB 1964 geen dotatie aan de FOR mogelijk. Naar het oordeel van het Hof is niet aannemelijk geworden dat de bedrijfsmiddelen waarvoor investeringsaftrek is geclaimd anders worden aangewend dan ten behoeve van ter beschikkingstelling aan derden. Op grond hiervan is het beroep van belanghebbende met betrekking tot de desinvesteringsbijtelling en de correctie met betrekking tot de investeringsaftrek ongegrond. Verhoging c.q. boete 5.14. Ten aanzien van de autokosten heeft de inspecteur een verhoging toegepast op grond van artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) voor de jaren 1996 en 1997 en heeft hij een boete opgelegd op grond van artikel 67d, eerste lid, van de AWR voor het jaar 1998. Primair is de inspecteur van mening dat sprake is van voorwaardelijke opzet en stelt hij de verhoging c.q. de boete op 50% van de nagevorderde c.q. meer geheven belasting. De inspecteur acht sprake van overschrijding van een redelijke termijn en stelt, naar het Hof begrijpt, dat een vermindering met 10% uitgaande van een verhoging c.q. boete van 50% redelijk is en dat, nu de verhoging en de boete na bezwaar zijn vastgesteld op 25% daarmee voldoende rekening is gehouden. Subsidiair stelt de inspecteur dat sprake is van grove schuld. In dat geval dient de verhoging c.q. de boete 25% te bedragen, afgezien van een vermindering als hiervoor bedoeld. 5.15. Naar het oordeel van het Hof valt belanghebbende te verwijten dat hij geen administratie heeft bijgehouden van de voor zakelijke doeleinden met een privé-auto gereden kilometers. Dat betekende immers dat het aantal van die kilometers alleen door schatting kon worden bepaald. Voorts acht het Hof aannemelijk de stelling van de inspecteur dat de schatting in het licht van de omstandigheden met betrekking tot die auto niet juist kan zijn geweest. De toepassing van het ANWB-tarief in plaats van het wettelijke forfaitaire tarief per kilometer acht het Hof, gelet op hetgeen de gemachtigde ter zitting heeft aangevoerd, in de eerste plaats te wijten aan de gemachtigde van belanghebbende. Onder deze omstandigheden kan belanghebbende naar het oordeel van het Hof wel grove schuld worden verweten met betrekking tot de autokosten, maar geen (voorwaardelijk) opzet. Daarvan uitgaande acht het Hof een verhoging van 25% met betrekking tot de jaren 1996 en 1997 in beginsel passend. Gelet op de zeer lange duur van de bezwaarfase, die slechts voor een zeer klein deel kan worden verklaard door een verzoek om uitstel van belanghebbende, acht het Hof termen aanwezig de verhoging te verminderen tot de helft, ofwel 12,5% van de nagevorderde belasting. Met betrekking tot de aanslag voor het jaar 1998 volgt uit het vorenoverwogene dat geen boete op de voet van art. 67d van de AWR kan worden opgelegd. 6. Slotsom Uit al het vorenoverwogene volgt dat het beroep van belanghebbende gegrond is met betrekking tot vaststelling van het belastbare inkomen en de verhoging voor de jaren 1996 en 1997. Het belastbare inkomen dient met fl. 41.450 resp. fl. 9.300 te worden verminderd en de verhoging dient verder te worden kwijtgescholden tot op 12,5% van de nagevorderde belasting. Voorts is het beroep gegrond met betrekking tot de boete opgelegd bij de aanslag voor het jaar 1998, aangezien die boete ten onrechte is opgelegd. Het belastbare inkomen voor de jaren 1998 en 1999 is door de inspecteur op het juiste bedrag vastgesteld. Dat betekent tevens dat het beroep met betrekking tot de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekeringzelfstandigen voor het jaar 1999 ongegrond is. 7. De proceskosten Er zijn naar het oordeel van het Hof ten aanzien van de zaken met kenmerk 04/970, 04/1108 en 04/1109 met betrekking tot de jaren 1996, 1997, en 1998 termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 van de Awb. Per zaak stelt het Hof ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage bij dit Besluit opgenomen tarief op: 2 (beroepschrift en verschijnen zitting) x € 322 x 1 (wegingsfactor) = € 644,-. Belanghebbende heeft bij elk beroepschrift afzonderlijk verzocht de inspecteur te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Het Hof begrijpt het standpunt van belanghebbende aldus dat hij schade claimt op grond van artikel 8:73, Awb, bestaande uit de kosten ter zake van de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand. Nu belanghebbende evenwel omtrent de omvang van de geleden schade niets heeft gesteld en daarvan ook overigens niet is gebleken is er naar het oordeel van het Hof reeds op die grond geen aanleiding voor een schadevergoeding. 8. De beslissing zaak 04/970 Het Hof verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraken van de inspecteur, vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1996 tot een berekend belastbaar inkomen van fl. 133.688,-, waarvan een bedrag van fl. 97.500,- tegen het bijzondere tarief van 45% wordt belast, vernietigt het kwijtscheldingsbesluit inzake de verhoging; verleent kwijtschelding van de verhoging tot op fl. 423,-, gelast de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 37,- aan hem te vergoeden, veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten heeft te voldoen. zaak 04/1108 Het Hof verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraken van de inspecteur, vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1997 tot een berekend naar een belastbaar inkomen van fl. 90.281,-, vernietigt het kwijtscheldingsbesluit inzake de verhoging; verleent kwijtschelding van de verhoging tot op fl. 1.066,-, gelast de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 37,- aan hem te vergoeden, veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644,-, en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten heeft te voldoen. zaak 04/1109 Het Hof verklaart het beroep gegrond, bevestigt de uitspraak van de inspecteur met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1998 , vernietigt de uitspraak inzake de boetebeschikking, vernietigt de boetebeschikking, gelast de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 37,- aan hem te vergoeden, veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten heeft te voldoen. zaak 04/1110 Het Hof verklaart het beroep ongegrond. zaak 04/1111 Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraken zijn vastgesteld op 30 augustus 2007 door mrs. D.B. Bijl, voorzitter, M.E. van Hilten en E.M. Vrouwenvelder, leden van de Belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. L.B.M. van Bakel als griffier, ter vervanging van de desbetreffende mondelinge uitspraken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld. De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Op 6 september 2007 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen.