Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3030

Datum uitspraak2007-02-28
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
ZaaknummersAWB 06/133
Statusgepubliceerd


Indicatie

Oplegging bestuurlijke boete in verband met overtreding Wet arbeid vreemdelingen. Niet op ambtseed gemaakt rapporten. Aangetroffen vreemdeling is gehoord in de Nederlandse taal zonder aanwezigheid van een tolk. Er zijn onvoldoende waarborgen dat het boeterapport een juiste en volledige weergave is van de feitelijke gang van zaken.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Bestuursrecht Zaaknummer: AWB 06/133 BESLU V12 Uitspraak in het geschil tussen [eiser], gevestigd te [vestigingsplaats], eiser, gemachtigde: mr. E.D. de Jong en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder. 1. Onderwerp van geschil Eiser heeft beroep ingesteld tegen het (bestreden) besluit van verweerder van 12 december 2005. In dit (bestreden) besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 18 juli 2005 ongegrond verklaard. Het primaire besluit betreft de oplegging van een bestuurlijke boete in verband met overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). 2. Zitting Het geschil is behandeld op de zitting van 20 februari 2007. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door [naam], directeur. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mw. mr. L. Dokman. 3. Wettelijk kader Artikel 1, eerste lid, onder b, sub 1, van de Wav bepaalt dat als werkgever wordt aangemerkt degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten. Artikel 18 van de Wav bepaalt onder meer dat als beboetbaar feit wordt aangemerkt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, van de Wav. Artikel 2, eerste lid, van de Wav bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Artikel 19a, eerste lid van de Wav bepaalt dat een daartoe door de Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem een boete oplegt aan degene op wie de verplichtingen rusten die voorvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als beboetbaar feit. In de Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Beleidsregels), gepubliceerd in de Staatscourant nr. 249 van 24 december 2004, is bepaald dat bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt worden gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen. 4. Rechtsoverwegingen 4.1. Standpunt verweerder Verweerder heeft eiser wegens een op 10 maart 2005 door een buitendienstmedewerker looninspectie van UWV geconstateerde overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav een boete opgelegd van € 8000,-. Verweerder heeft in zijn besluit van 18 juli 2005 overwogen dat eiser moet worden aangemerkt als werkgever in de zin van artikel 1, eerste lid onder b sub 1, van de Wav en dat voor de betreffende vreemdeling geen tewerkstellingsvergunning was afgegeven, terwijl dat wel was vereist. 4.2. Standpunt eiser In beroep heeft eiser tegen het bestreden besluit aangevoerd dat hem ten onrechte een boete is opgelegd. Eiser is van mening dat hij niet als werkgever in de zin van de Wav moet worden aangemerkt. Er is sprake geweest van een vriendendienst. Voor zover wel sprake is van een overtreding van de Wav zou naar de mening van eiser de opgelegde boete moeten worden gematigd. Tenslotte heeft eiser gesteld dat het onderzoek dat heeft geleid tot oplegging van de boete onzorgvuldig is geweest. 4.3. Beoordeling Het door verweerder ingestelde onderzoek berust in belangrijke mate op de waarneming ter plaatse op 10 maart 2005 door een buitendienstmedewerker looninspectie van UWV. Deze medewerker heeft melding gedaan bij de Arbeidsinspectie, die een onderzoek heeft ingesteld. De melding hield in dat hij heeft gezien dat een vreemdeling genaamd [naam1] in het bedrijf van eiser aan het schoonmaken was. De rechtbank stelt allereerst vast dat het "Rapport waarneming ter plaatse" niet is opgemaakt op ambtseed of ambtsbelofte van een tot opsporing bevoegde functionaris. In het kader van het door de Arbeidsinspectie ingestelde onderzoek is op1 april 2005 de betreffende vreemdeling gehoord. Uit de weergave van dat verhoor, die evenmin op ambtseed is opgemaakt, blijkt dat deze persoon in de Nederlandse taal is gehoord zonder hulp van een tolk. Er kan niet worden vastgesteld of het taalniveau van de getuige toeliet dat werd afgezien van het inroepen van de hulp van een tolk. Evenmin blijkt of is aangeboden om een tolk bij het verhoor te betrekken. De rechtbank kent hierbij betekenis toe aan de omstandigheid dat eiser in de bezwaarprocedure reeds heeft aangegeven dat de getuige [naam1] de Nederlandse taal niet volledig machtig is. Tenslotte wordt in de weergave van het verhoor van [naam1] wel vermeld dat de getuige zijn verklaring in concept heeft ondertekend, maar dit concept is niet bijgevoegd. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende waarborgen zijn dat het boeterapport een juiste en volledige weergave is van de feitelijke gang van zaken ten tijde van het bezoek door de buitendienstmedewerker looninspectie van UWV aan het bedrijf van eiser. In zoverre acht de rechtbank het besluit dan ook onzorgvuldig voorbereid. Verweerder heeft in bezwaar niet zonder nader onderzoek de opgelegde boete mogen handhaven. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dient daarom te worden vernietigd. De rechtbank komt daarom niet toe aan bespreking van andere door eiser in bezwaar en beroep naar voren gebrachte grieven. Het beroep dient gegrond te worden verklaard. Verweerder zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op bezwaar dienen te beslissen. Bij het nemen van dat besluit zal verweerder ook een beslissing behoren te nemen over de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb te worden bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht ad € 276,00 aan eiser wordt vergoed. Gelet op bovenstaande is er grond om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten begroot op € 322, - (een punt voor het beroepschrift) wegens kosten van een door een derde beroepsmatig geleverde bijstand. Daarnaast worden tot een bedrag van € 4,30 de reiskosten van eiser vergoed. De Staat der Nederlanden wordt aangewezen als de rechtspersoon die genoemde kosten dient te vergoeden. 5. Beslissing De rechtbank Groningen, RECHT DOENDE, - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het besluit van 12 december 2005; - bepaalt dat verweerder opnieuw op bezwaar dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die het betaalde griffierecht ad € 276,- aan eiser dient te vergoeden; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 326,30, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden. Aldus gegeven door mr. M.W. de Jonge, rechter, en op 28 februari 2007 in het openbaar door haar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Ruiter als griffier. De griffier De rechter De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA in Den Haag