Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3035

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/5666 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt geweest. Weigering WAO-uitkering. Instituut Psychosofia. Relevante arbeidsbeperkingen op in de reguliere geneeskunde gebruikelijke wijze vastgesteld?


Uitspraak

05/5666 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 augustus 2005 van , 05/881 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 5 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2007. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden. II. OVERWEGINGEN Appellante, voorheen werkzaam als uitzendkracht in de functie van schoonmaakster bij een tuinbouwbedrijf, ontving uitkering krachtens de Werkloosheidswet. Op 29 juni 2001 heeft zij zich vanuit die situatie ziek gemeld met onder meer rugklachten. Ter zake van die ziekmelding is haar uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 20 maart 2002 is appellante door verzekeringsarts A. Elsamman op het spreekuur onderzocht. Deze heeft haar per 15 april 2002 hersteld verklaard voor haar werk als tuinbouwmedewerkster. Vervolgens heeft gedaagde bij besluit van 22 maart 2002 geweigerd appellante met ingang van 15 april 2002 ziekengeld te verstrekken. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Bij besluit van 8 april 2002 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat zij niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was geweest. Bij besluit van 31 juli 2002 is het bezwaar tegen voormeld besluit van 8 april 2002 onder overweging dat appellante niet gedurende 52 weken ziekengeld had ontvangen, ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van 3 november 2004 (02/5799 ZW en 03/2226 WAO) het besluit van 31 juli 2002 wegens schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Bij besluit van 24 januari 2005 (het bestreden besluit) is het bezwaar tegen het primaire besluit van 8 april 2002 opnieuw ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen: β€œMet verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres na de vernietiging van het besluit van 31 juli 2002 niet opnieuw gehoord behoefde te worden. Artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht houdt niet in een algemene verplichting tot het opnieuw horen. Dat neemt niet weg dat het onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn om belanghebbende opnieuw te horen. Een zodanige situatie doet zich hier niet voor, aangezien eiseres reeds eerder is gehoord met betrekking tot het samenstel van feiten en omstandigheden dat ook aan het nieuwe besluit op bezwaar ten grondslag ligt. Niet is in geschil dat eiseres vanaf 29 juni 2001 tot 15 april 2002 onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Derhalve is nog slechts aan de orde de vraag of eiseres binnen vier weken na 15 april 2002 weer arbeidsongeschikt was voor haar werk van schoonmaakster. Verweerder heeft hiervan gesteld dat niet bekend is dat eiseres zich binnen vier weken na 15 april 2002 wederom ziek heeft gemeld, zodat niet duidelijk is welke andere ziekteperiode aan een beoordeling zou moeten worden onderworpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet onafgebroken gedurende 52 weken arbeidsongeschikt is geweest en dat hiernaar geen nader onderzoek behoefde te worden gedaan. Hiertoe wordt allereerst overwogen dat niet gebleken is dat eiseres zich na 15 april 2002 opnieuw ziek heeft gemeld, zodat verweerder een dergelijke claim ook niet heeft kunnen onderzoeken. Voor zover eiseres een beroep wenst te doen op de rapportages van mevrouw Verhage van Instituut Psychosofia van 3 juni 2002 en 24 oktober 2002 ter onderbouwing van haar stelling dat zij onafgebroken arbeidsongeschikt is gebleven, neemt de rechtbank in aanmerking dat de CRvB meermalen, waaronder in de uitspraak van 28 december 2001, gepubliceerd in USZ 2002/68, heeft overwogen dat voor toepassing van de WAO relevante arbeidsbeperkingen gelden die op in de reguliere geneeskunde gebruikelijke wijze dienen te kunnen worden vastgesteld. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de rapportages van mevrouw Verhage van Instituut Psychosofia tot stand komen na toepassing van een in de reguliere geneeskunde niet gangbare onderzoekswijze, die erop neerkomt dat via visuele waarneming blokkades in energiebanen worden vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat aan voormelde rapportages van mevrouw Verhage niet die waarde kan worden gehecht die eiseres daaraan toegekend wenst te zien. De rechtbank merkt hierbij wederom onder verwijzing naar de jurisprudentie van de CRvB (onder meer de hiervoor genoemde uitspraak) nog op dat – anders dan eiseres kennelijk meent – de enkele omstandigheid dat mevrouw Verhage zich in haar rapporten bedient van in de reguliere geneeskunde gebruikelijke terminologie, niet impliceert dat om die reden niet kan en mag worden voorbijgegaan aan de door haar op grond van haar waarnemingen aangegeven beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid. Nu door eiseres ook anderszins niet aannemelijk is gemaakt dat er bij haar binnen vier weken na 15 april 2002 sprake was van toegenomen gezondheidsklachten en medische beperkingen op grond waarvan zij niet in staat was haar eigen werk te verrichten, kan niet worden gesteld dat eiseres onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest.β€œ De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Hetgeen namens appellante is aangevoerd vormt geen reden voor een ander oordeel. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007. (get.) Ch. van Voorst. (get.) P. van der Wal. JL