Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3036

Datum uitspraak2007-10-05
Datum gepubliceerd2007-10-05
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersR07/135HR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bopz; machtiging tot voortgezet verblijf; maximale geldigheidsduur als bedoeld in art. 19, geen analoge toepassing van art. 17 lid 4; HR doet zelf de zaak af.


Conclusie anoniem

R07/135HR Mr. F.F. Langemeijer Parket, 24 augustus 2007 Conclusie inzake: Officier van Justitie te Rotterdam tegen [Verweerder] In deze Bopz-zaak gaat het om de geldigheidsduur van de verleende machtiging tot voortgezet verblijf. 1. De feiten en het procesverloop 1.1. Op 28 maart 2007 heeft de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam de rechtbank aldaar verzocht een machtiging te verlenen tot het voortgezet verblijf van [verweerder] (hierna: betrokkene) in het psychiatrisch ziekenhuis Delta Psychiatrisch Centrum te Poortugaal. 1.2. De rechtbank heeft op 12 april 2007 betrokkene, geboren in 1933, en zijn raadsman en de behandelend psychiater gehoord. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank een machtiging tot voortgezet verblijf verleend met een geldigheidsduur tot uiterlijk 12 april 2012. Na te hebben vastgesteld dat aan de eisen van art. 15 lid 2 Wet Bopz is voldaan, overwoog de rechtbank: "Betrokkene verblijft al ruim 30 jaar in een psychiatrische inrichting. [Betrokkene 1] [de behandelend arts, noot A-G] heeft verklaard dat de afdeling waar betrokkene verblijft een psycho-geriatrische afdeling is, bestemd voor ouderen, waarbij de nadruk ligt op verblijf en verzorging zonder dat uitzicht is op herstel en terugkeer naar de maatschappij. In het geval van betrokkene is geen behandeling meer mogelijk. Deze afdeling voldoet daarmee naar het oordeel van de rechtbank materieel aan de vereisten van een verpleeginrichting in de zin van art. 17 lid 4 BOPZ. Het jaarlijks verhoor wordt door betrokkene naar hij verklaart als bezwarend ervaren. De rechtbank zal in verband met het vorenstaande de geldigheidsduur van de te verlenen machtiging bepalen op 5 jaar." 1.3. Namens de officier van justitie is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweerschrift ingediend. 2. Bespreking van het cassatiemiddel 2.1. In het cassatiemiddel wordt geklaagd dat de rechtbank een machtiging heeft verleend voor de duur van vijf jaren, wat een langere termijn is dan de Wet Bopz toestaat. 2.2. Art. 17 lid 3 Wet Bopz bepaalt dat de machtiging tot voortgezet verblijf een geldigheidsduur heeft van ten hoogste een jaar na haar dagtekening (onverminderd het bepaalde in de artikelen 48 en 49, die betrekking hebben op ontslag uit het ziekenhuis). Indien het verblijf van een persoon in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van rechterlijke machtigingen als bedoeld in de artikelen 2, 15 en 18 Wet Bopz zonder onderbreking ten minste vijf jaren heeft geduurd, kan een machtiging tot voortgezet verblijf worden verleend met een geldigheidsduur van ten hoogste twee jaren (art. 19 Wet Bopz). 2.3. Slechts indien het verzoek van de officier van justitie betrekking heeft op een machtiging tot voortgezet verblijf in een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting kan, indien te verwachten valt dat de omstandigheden, bedoeld in art. 2, tweede lid, zich zullen blijven voordoen, een machtiging worden verleend met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren (art. 17 lid 4 Wet Bopz). Het onderhavige verzoek heeft niet betrekking op een machtiging tot voortgezet verblijf in een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting, maar op het voortgezet verblijf van betrokkene in een (algemeen) psychiatrisch ziekenhuis. 2.4. Het oordeel van de rechtbank berust kennelijk op de gedachte dat het verblijf op een afdeling van een (algemeen) psychiatrisch ziekenhuis die bestemd is voor ouderen, waar de nadruk ligt op verblijf en verzorging zonder dat uitzicht bestaat op herstel en terugkeer naar de maatschappij, kan worden gelijkgesteld met het verblijf in een verpleeginrichting en dat daarom art. 17 lid 4 Wet Bopz overeenkomstig kan worden toegepast. Uit HR 25 november 2005, NJ 2007, 4 (BJ 2006, 4 m.nt. red.) volgt dat - en waarom - deze gedachte onjuist is. De door de rechtbank genoemde omstandigheid dat het jaarlijks verhoor door betrokkene als bezwarend wordt ervaren, wat daarvan zij, brengt hierin geen verandering. 2.5. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen door, na vernietiging van de bestreden beschikking, alsnog een machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen voor de duur van twee jaren, te rekenen vanaf de beschikking van de rechtbank, dus eindigend op 12 april 2009(1). 3. Conclusie De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot afdoening van de zaak als aangegeven in alinea 2.5 hiervoor. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, 1 Zie voor de berekening van deze termijn: HR 8 juni 2007, NJ 2007, 323.


Uitspraak

5 oktober 2007 Eerste Kamer Rek.nr. R07/135HR RM Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM, VERZOEKER tot cassatie, advocaat: mr. D. Stoutjesdijk, t e g e n [Verweerder], wonende en verblijvende te Poortugaal, Delta Psychiatrisch Centrum, VERWEERDER in cassatie, niet verschenen. 1. Het geding in feitelijke instantie De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft op 28 maart 2007 onder overlegging van een ondertekende geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 16 lid 1 Bopz, het in art. 38 Bopz bedoelde behandelingsplan en bericht over de stand van zaken een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis Delta Psychiatrisch Centrum te Poortugaal. Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, en de behandelend psychiater op 12 april 2007 had gehoord, heeft zij bij beschikking diezelfde datum een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene verleend tot uiterlijk 12 april 2012. De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot afdoening van de zaak als aangegeven in alinea 2.5 van de conclusie. 3. Beoordeling van het middel 3.1 Naar aanleiding van het onder 1 vermelde verzoek van de officier van justitie om een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis heeft de rechtbank - na het horen van betrokkene, die werd bijgestaan door zijn advocaat, en van de behandelend psychiater ([betrokkene 1]) - bij beschikking van 12 april 2007 machtiging verleend tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk 12 april 2012. Met betrekking tot de geldigheidsduur van de machtiging overwoog de rechtbank: "Betrokkene verblijft al ruim 30 jaar in een psychiatrisch ziekenhuis. [Betrokkene 1] heeft verklaard dat de afdeling waar betrokkene verblijft een psycho-geriatrische afdeling is, bestemd voor ouderen, waarbij de nadruk ligt op verblijf en verzorging zonder dat uitzicht is op herstel en terugkeer naar de maatschappij. In het geval van betrokkene is geen behandeling meer mogelijk. Deze afdeling voldoet daarmee naar het oordeel van de rechtbank materieel aan de vereisten van een verpleeginrichting in de zin van art. 17 lid 4 BOPZ. Het jaarlijks verhoor wordt door betrokkene naar hij verklaart als bezwarend ervaren. De rechtbank zal in verband met het vorenstaande de geldigheidsduur van de te verlenen machtiging bepalen op 5 jaar." 3.2 Met dit oordeel heeft de rechtbank miskend dat voor de door haar bepaalde geldigheidsduur van vijf jaar de voor de onderhavige maatregel vereiste wettelijke grondslag ontbreekt. Anders dan de rechtbank kennelijk heeft aangenomen, leent het in art. 17 lid 4 Wet Bopz bepaalde zich niet voor analoge toepassing in een geval als het onderhavige, waarin het gaat om een machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis. Deze analoge toepassing is niet te verenigen met het gesloten stelsel van de Wet Bopz, art. 15 lid 1 Grondwet en art. 5 EVRM (HR 25 november 2005, nr. R05/099, NJ 2007, 4). De rechtsklacht van het middel is gegrond. 3.3 De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen, nu de vernietiging van de beschikking van de rechtbank slechts de termijn betreft waarvoor de machtiging is verleend. Op grond van de hiervóór aangehaalde overweging van de rechtbank kan als vaststaand worden aangenomen dat betrokkene zonder onderbreking meer dan ruim tien jaar op grond van een rechterlijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft. Derhalve kan op grond van art. 19 Wet Bopz een machtiging tot voorgezet verblijf worden verleend die een geldigheidsduur heeft van ten hoogste twee jaren. Nu voorts uit de beschikking van de rechtbank volgt dat deze geldigheidsduur van de machtiging gerechtvaardigd en wenselijk is, zal de Hoge Raad machtiging voor de duur van twee jaren verlenen, te rekenen vanaf de datum van de beschikking van de rechtbank. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 12 april 2007; verleent machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis tot uiterlijk 12 april 2009. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, A. Hammerstein en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 5 oktober 2007.