Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB3042

Datum uitspraak2007-09-05
Datum gepubliceerd2007-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/653 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht meer op ziekengeld. Geschikt voor eigen werk. Medisch onderzoek voldoende zorgvuldig geweest?


Uitspraak

07/653 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 december 2006, 06/1471 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 5 september 2007 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2007. Appellant is met berichtgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker. II. OVERWEGINGEN Appellant, werkzaam als medewerker groenvoorziening, meldde zich per 27 juli 2004 vanuit Marokko ziek met klachten van depressiviteit, hoofdpijn en spanningen. Op 3 november 2004 heeft appellant het spreekuur van verzekeringsarts V. Ramautar bezocht. In afwachting van informatie van de behandelend psychiater van de RIAGG wordt de ziekmelding van appellant geaccepteerd. Op 22 december 2004 vindt opnieuw spreekuurcontact plaats met de verzekeringsarts. De informatie van de RIAGG is dan nog niet ontvangen en de RIAGG wordt derhalve nogmaals verzocht om informatie. Bij het laatste spreekuurcontact op 21 februari 2005 wordt appellant door Ramautar onderzocht en deze concludeerde – evenwel zonder de informatie van de RIAGG te hebben ontvangen – dat hij geen ernstige psychopathologie bij appellant vast kon stellen waarop hij appellant per 22 februari 2005 hersteld verklaarde. Bij besluit van 21 februari 2005 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij met ingang van 22 februari 2005 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW), nu appellant geschikt wordt geacht tot het verrichten van zijn arbeid als medewerker groenvoorziening. In verband met het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 februari 2005 heeft bezwaarverzekeringsarts J.C. Kokenberg appellant op 12 april 2005 psychisch onderzocht en vervolgens geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts. Het bezwaar tegen het besluit van 21 februari 2005 is door het Uwv bij besluit van 15 april 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep tegen het besluit van 15 april 2005 bij uitspraak van 9 november 2005 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts het noodzakelijk heeft geacht om informatie bij de behandelend psychiater van de RIAGG op te vragen teneinde de ernst van de klachten van appellant vast te kunnen stellen. Ook heeft de verzekeringsarts overwogen om zelf een psychiater in te schakelen. De informatie van de behandelend psychiater is door de verzekeringsarts niet afgewacht. Naar het oordeel van de rechtbank is door het Uwv onvoldoende duidelijk gemotiveerd waarom de informatie van de RIAGG of het inschakelen van een psychiater voor het beoordelen van de ernst van de klachten niet meer noodzakelijk was. Ter uitvoering van bovengenoemde uitspraak heeft het Uwv een nieuw besluit genomen van 23 maart 2006 (hierna: het bestreden besluit) en het bezwaar gericht tegen het besluit van 21 februari 2005 wederom ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een nieuw medisch onderzoek ten grondslag waarbij appellant op 17 januari 2006 door bezwaarverzekeringsarts Kokenberg is onderzocht. Deze arts heeft wederom informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater van de RIAGG en tevens bij de huisarts van appellant. Alleen de informatie van de huisarts van 10 februari 2006 wordt ontvangen. Kokenberg concludeerde, zoals weergegeven in zijn rapportage van 22 februari 2006, dat géén aanleiding bestaat om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt betreffende de hersteldverklaring van appellant voor het eigen werk per 22 februari 2005. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant zich – evenals in beroep – op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde van appellant aangegeven dat de informatie van de psychiater wederom niet is afgewacht en dat volstrekt onduidelijk blijft wat de bevindingen van de RIAGG precies waren. Er is dan ook ten onrechte geen nader onderzoek gedaan door een onafhankelijk psychiater of psycholoog. De Raad ziet zich voor de vraag gesteld of het Uwv met het bestreden besluit op een juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 9 november 2005. De Raad is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat uit de informatie van 10 februari 2006 van de huisarts van appellant genoegzaam blijkt dat deze op de hoogte was van de bevindingen van de psychiater van de RIAGG en dat voorts overleg heeft plaatsgevonden tussen de huisarts en betrokken psychiater. Nu uit het rapport van 22 februari 2006 van bezwaarverzekeringsarts Kokenberg vervolgens blijkt dat zijn oordeel mede is gebaseerd op vorengenoemde informatie hoefde hij - naar het oordeel van de Raad - geen aanleiding te zien nog langer te wachten op informatie van de psychiater van de RIAGG zelf. Ten aanzien van het verzoek een onafhankelijk psychiater of psycholoog in te schakelen is de Raad van oordeel dat daartoe geen aanleiding bestaat nu Kokenberg appellant tevens voor een tweede maal psychisch heeft onderzocht en daarbij wederom geen tekenen van depressie, overspannenheid of emotionele labiliteit heeft kunnen vaststellen. Het Uwv heeft dan ook, gelet op het vorenoverwogene, op juiste gronden appellant met ingang van 22 februari 2005 niet (meer) ongeschikt geacht voor zijn werk als medewerker groenvoorziening. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2007. (get.) Ch. van Voorst. (get.) P. van der Wal. MK